Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-04-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:2734, 14/00607

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-04-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:2734, 14/00607

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
14 april 2015
Datum publicatie
24 april 2015
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2015:2734
Zaaknummer
14/00607

Inhoudsindicatie

Wet WOZ. Waardevaststelling kantoorverzamelgebouw. Waardevaststelling in goede justitie door hof.

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 14/00607

uitspraakdatum: 14 april 2015

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] BV gevestigd te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 21 mei 2014, nummer UTR 13/745, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de gemeente Soest (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 2 te [Z], per waardepeildatum 1 januari 2011, voor het kalenderjaar 2012 vastgesteld op € 1.041.000. Tegelijk met deze beschikking is ten aanzien van belanghebbende de aanslag onroerendezaakbelasting 2012 (OZB) voor zover het betreft het gebruikersgedeelte vastgesteld op € 1.262.

1.2

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd. Het verzoek om een vergoeding van de gemaakte proceskosten is door de heffingsambtenaar afgewezen.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 21 mei 2014 gegrond verklaard, de uitspraken van de heffingsambtenaar vernietigd en de beschikking verminderd tot een waarde van € 808.000 en de aanslag dienovereenkomstig verminderd. Voorts heeft de Rechtbank de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende begroot op een bedrag van € 1.460 en hem gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 310 aan haar te vergoeden.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.5

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2015 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende [A], als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [B] (WOZ-taxateur), alsmede [C] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [D] RMT (WOZ-taxateur).

1.6

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende is gebruiker van een kantoorverzamelgebouw gelegen aan de [a-straat] 2 te [Z] (hierna: de onroerende zaak). De onroerende zaak is gebouwd in het jaar 1957. De oppervlaktes van de onroerende zaak zijn als volgt verdeeld:

m2

gebruik

souterrain

662

kantoorunits

begane grond

550

kantoorunits

eerste verdieping

498

kantoorunits

1.710

2.2

Op 1 januari 2011 huurde belanghebbende de onroerende zaak van [E] BV te [Z] voor een maandhuur van € 4.166 exclusief omzetbelasting en exclusief servicekosten. Enig aandeelhoudster en bestuurder van belanghebbende is [F] BV eveneens gevestigd te [Z], van welke vennootschap de heer [G] de enig aandeelhouder en bestuurder is. [G] voornoemd is tevens enig aandeelhouder en bestuurder van [E] BV.

2.3

Belanghebbende verhuurt de in de onroerende zaak aanwezige kantoorunits per dagdeel aan derden. De verhuur is inclusief energie, gebruik van receptie en schoonmaak. De onroerende zaak stond in het onderhavige jaar structureel voor 50 percent leeg.

2.4

De heffingsambtenaar heeft ten aanzien van belanghebbende als gebruiker van de onroerende zaak de waarde op grond van de Wet WOZ van de onroerende zaak, per waardepeildatum 1 januari 2011, voor het kalenderjaar 2012, vastgesteld op € 1.041.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting 2012 (OZB) voor zover het betreft het gebruikersgedeelte ten bedrage van € 1.262 aan belanghebbende opgelegd.

2.5

Belanghebbende heeft bij brief van 27 maart 2012 bezwaar aangetekend tegen de beschikking en de aanslag. Bij brief van 7 mei 2012 heeft belanghebbende haar bezwaar nader gemotiveerd. Op haar verzoek is belanghebbende in haar bezwaar gehoord.

2.6

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 21 december 2012 de beschikking en de aanslag gehandhaafd. Het verzoek om een vergoeding in de gemaakte proceskosten is door de heffingsambtenaar afgewezen.

2.7

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank.

2.8

De heffingsambtenaar heeft ondanks een herhaaldelijk verzoek van de Rechtbank nagelaten binnen de gestelde termijn van 28 maart 2013 verweer te voeren tegen het beroep van belanghebbende.

2.9

Aan [E] BV is als eigenaar van de onroerende zaak bij beschikking op grond van de Wet WOZ de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2011, voor het kalenderjaar 2012 bekend gemaakt waarbij de waarde eveneens is vastgesteld op € 1.041.000. [E] BV heeft hiertegen bezwaar en, na ongegrondverklaring van het bezwaar, beroep aangetekend bij de Rechtbank. In het kader van de afhandeling van meerdere beroepsprocedures van [E] BV, waaronder de procedure betreffende de onroerende zaak, heeft [D] RMT (gediplomeerd WOZ-taxateur; hierna: [D]) in opdracht van de heffingsambtenaar onder meer de in geschil zijnde onroerende zaak opgenomen. In het voorjaar van 2013 heeft [D] overleg gehad met de gemachtigde van belanghebbende, die tevens namens [E] BV optrad, en zijn bevindingen, waaronder de huurwaarde per vierkante meter alsmede het meetrapport van de onroerende zaak, met de gemachtigde besproken. Het resultaat van die bespreking was dat [E] BV heeft ingestemd met een nader vast te stellen waarde voor de onroerende zaak van € 808.000.

2.10

Bij handgeschreven bericht van 28 maart 2013 heeft de heffingsambtenaar de Rechtbank verzocht om nader uitstel voor verweer nu, aldus de heffingsambtenaar, partijen dichtbij een compromis zijn gekomen en de beroepen, waaronder dat van belanghebbende, zodra partijen tot een akkoord zijn gekomen worden ingetrokken.

2.11

Bij brief van 22 april 2013 heeft de gemachtigde van belanghebbende het volgende aan de heffingsambtenaar bericht:

“De door bemiddeling van uw adviseur de heer [D] tot stand gekomen WOZ waardes heb ik met de heer [G] besproken. Onze conclusie is dat daarmee voldoende tegemoet is gekomen aan de bezwaren tegen de in de afgelopen jaren door u ingenomen standpunten voor de waardering van de diverse objecten. (…) Met de door u voorgestelde kostenvergoeding zijn wij het evenwel niet eens omdat u zonder motivering of toelichting uit gaat van een gemiddeld gewicht en ook van een samenhang van alle bij de rechtbank lopende procedures. De rechtbank gaat voor elk van de bestreden WOZ beschikkingen uit van evenzoveel procedures. Voor [E] BV zijn dat 9 procedures met de nummers (…). De procedure die ik voor [X] BV heb aangespannen heeft als nummer UTR 13/745 WOZ. Voor elk van deze procedures zou dan ook moeten worden vastgesteld wat het gewicht van de zaak en de eventuele samenhang met andere zaken is.”

2.12

Bij brief van 17 juni 2013 heeft de Rechtbank aan belanghebbende bevestigd dat belanghebbende het beroep heeft ingetrokken en heeft verzocht om een proceskostenvergoeding. Eveneens bij brief van 17 juni 2013 heeft de Rechtbank aan de heffingsambtenaar een brief gezonden met daarin de mededeling dat het beroep is ingetrokken door belanghebbende en belanghebbende een verzoek om een proceskostenvergoeding heeft gedaan.

2.13

Bij faxbericht van 18 juni 2013 heeft belanghebbende gereageerd op de brief van de Rechtbank van 17 juni 2013 en meegedeeld dat het beroep van belanghebbende niet is ingetrokken, daarbij opmerkend dat hoewel de eigenaar heeft ingestemd met de bij compromis voorgestelde waarde, zulks niet wegneemt dat de bezwaren van belanghebbende als huurder tegen de nader vastgestelde waarde nog steeds gehandhaafd blijven en dat belanghebbende gelet op de werkelijke huur uitgaat van een waarde van € 430.000.

2.14

Bij brieven van 11 juli 2013 heeft de Rechtbank partijen in kennis gesteld van de ten onrechte veronderstelling dat het beroep zou zijn ingetrokken door belanghebbende en dat de procedure zal worden voortgezet.

2.15

Bij brieven van 28 oktober 2013 heeft de Rechtbank partijen uitgenodigd voor een onderzoek ter zitting te houden op 13 januari 2014. De Rechtbank heeft daarbij omtrent de aanwezigheid van partijen opgemerkt dat de Rechtbank het beroep en het verdere verloop van de procedure alleen met partijen kan bespreken als die op de zitting aanwezig zijn. De Rechtbank heeft partijen daarom aangeraden naar de zitting te gaan.

2.16

Ter zitting van de Rechtbank, gehouden op 13 januari 2014, zijn zowel de beroepen van [E] BV als het beroep van belanghebbende behandeld. [E] BV en de heffingsambtenaar zijn bij wijze van compromis een waarde van de onroerende zaak van € 808.000 overeengekomen en de Rechtbank heeft na sluiting van het onderzoek ter zitting dienovereenkomstig uitspraak gedaan (uitspraak van de Rechtbank van 13 januari 2014 (ECLI:NL:RBMNE:2014:1108, en welke nadien nogmaals door het hof zijn vastgelegd in zijn uitspraak van 25 november 2014 (ECLI: NL:GHARL:2014:9140)).

2.17

Belanghebbende heeft haar beroep evenwel gehandhaafd waarna de Rechtbank het onderzoek ter zitting heeft aangehouden ten einde de heffingsambtenaar in de gelegenheid te stellen om verweer te voeren tegen de beroepsgronden van belanghebbende.

2.18

De heffingsambtenaar heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt en heeft bij verweerschrift van 24 januari 2014 de door hem nader bepaalde waarde van de onroerende zaak op € 808.000, met behulp van een door [H] RMT (gediplomeerd WOZ-taxateur) opgesteld taxatierapport nader onderbouwd.

2.19

Na een tweede zitting gehouden op 9 april 2014 heeft de Rechtbank het onderzoek ter zitting gesloten en bij uitspraak van 21 mei 2014 het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de heffingsambtenaar vernietigd, de bij beschikking vastgestelde waarde verminderd tot € 808.000 en de aanslag dienovereenkomstig verminderd. Voorts heeft de Rechtbank de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende begroot op een bedrag van € 1.460 en gelast dat hij aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht van € 310 aan haar vergoed.

2.20

Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen. In aanvulling op haar hoger beroep heeft belanghebbende een taxatierapport overgelegd opgemaakt op 15 oktober 2014 door [B], gediplomeerd WOZ taxateur (hierna: [B]). Uit dit rapport volgt een waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2011 van € 535.000. In zijn taxatierapport heeft [B] een huurwaarde van € 55 per vierkante meter aangehouden en is hij uitgegaan van een verhuurbare oppervlakte van 1.400 m² en een kapitalisatiefactor van 7,5. [B] heeft in zijn taxatierapport geen referentieobjecten vermeld die de door hem voorgestane huurwaarde van € 77.000 netto per jaar dan wel concrete gegevens verstrekt die de door hem voorgestane kapitalisatiefactor onderbouwen.

2.21

De heffingsambtenaar heeft in het kader van de op hem rustende bewijslast om de door hem nader voorgestane waarde van € 808.000 te onderbouwen in hoger beroep een door [D] op 15 februari 2015 opgesteld taxatierapport overgelegd. De taxateur heeft ter onderbouwing van de door hem voorgestane huurwaarde van de onroerende zaak van € 55 per vierkante meter en kapitalisatiefactor 8,6 vier referentieobjecten gebruikt, te weten: [a-straat] 4/4a, [a-straat] 6, [b-straat] 4/01 alsmede [c-straat] 77/02 allen gelegen te [Z].

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is het antwoord op de vraag of de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2011 niet te hoog is vastgesteld. Meer in het bijzonder is in geschil of de door de heffingsambtenaar gehanteerde huurwaarde niet te hoog is en of de door hem toegepaste kapitalisatiefactor juist is. Voorts is tussen partijen in geschil of de door de heffingsambtenaar overgelegde taxatiematrix zorgvuldig tot stand gekomen is en als zodanig als bewijs kan dienen voor de door de heffingsambtenaar voorgestane waarde. Tevens verwijt belanghebbende de heffingsambtenaar onzorgvuldigheid omtrent de wijze waarop de bezwaar- en beroepsfase door hem is afgehandeld, welke onzorgvuldigheid volgens belanghebbende aanleiding moet zijn om de heffingsambtenaar te veroordelen in de werkelijke proceskosten van belanghebbende.

3.2

Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.3

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot vermindering van de bij beschikking vastgestelde waarde tot een waarde van € 535.000 en tot vermindering van de aanslag dienovereenkomstig. Voorts verzoekt belanghebbende tot een veroordeling van de heffingsambtenaar in de werkelijke proceskosten die belanghebbende in bezwaar en beroep heeft moeten maken, door belanghebbende begroot op een bedrag van € 2.750. Tevens verzoekt belanghebbende om een vergoeding van de proceskosten in hoger beroep waaronder begrepen de kosten van de ter zitting aanwezige deskundige [B].

3.4

De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing