Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-01-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:3073, 13/00488
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-01-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:3073, 13/00488
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 27 januari 2015
- Datum publicatie
- 30 april 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2015:3073
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:3545
- Zaaknummer
- 13/00488
Inhoudsindicatie
In geschil is of belanghebbende met de projecten S en AA een voordeel heeft genoten, hetzij uit dienstbetrekking, hetzij als resultaat uit overige werkzaamheden. Voorts is in geschil of de boete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer 13/00488
uitspraakdatum: 27 januari 2015
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de Inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Leeuwarden (hierna: de Inspecteur)
en het incidentele hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord Nederland van 5 maart 2013, nummer AWB LEE 12/558, in het geding tussen de Inspecteur en belanghebbende
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 998.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.991. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 65.755. Bij beschikking is een boete opgelegd van € 150.000.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar het belastbare inkomen uit werk en woning verminderd tot € 757.493 en de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd tot € 44.389. Daarnaast heeft hij de boete verminderd tot € 107.136.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden, per 1 januari 2013 opgegaan in de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 5 maart 2013 gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 102.846 en de boetebeschikking vernietigd. Zij heeft daarbij de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 472 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft in zijn verweerschrift incidenteel hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft het incidentele hoger beroep van belanghebbende niet schriftelijk beantwoord, doch daartegen ter zitting verweer gevoerd.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2014 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. [A] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [B] en [C], alsmede belanghebbende en zijn gemachtigde [D] AA, bijgestaan door drs. [E] FB. De zaak is, met instemming van partijen, gezamenlijk behandeld met het hoger beroep van [F], met het nummer 13/00489.
Partijen hebben een pleitnota overgelegd.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat na de zitting in afschrift aan partijen is gezonden.
Bij brief van 5 mei 2014 heeft de gemachtigde van belanghebbende, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, gereageerd op de pleitnota van de Inspecteur. De Inspecteur heeft daarop met dagtekening 13 juni 2014 een schriftelijke reactie ingezonden. Vervolgens heeft de Inspecteur op verzoek van het Hof bij brief van 27 oktober 2014 nadere inlichtingen verschaft.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 5 november 2014 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. [A] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [B] en mevrouw [G], alsmede belanghebbende en zijn gemachtigde [D], bijgestaan door drs. [E] voornoemd. De behandeling vond wederom, met instemming van partijen, gezamenlijk met de zaak van [F] plaats.
Van de zijde van belanghebbende is een pleitnota overgelegd.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende was vanaf 1998 in loondienst werkzaam bij [H] B.V. Die vennootschap houdt alle aandelen in [I] B.V., die op haar beurt alle aandelen houdt in [J] B.V. Deze drie vennootschappen ([H/I/J] c.s.) maken deel uit van het [K]-concern ([K]).
Belanghebbende was vanaf 2001 zelfstandig bevoegd statutair directeur bij [H] B.V. en [I] B.V. P. [F] ([F]) werkte bij deze vennootschappen als controller/financieel directeur en was sinds 26 mei 1994 procuratiehouder met volledig volmacht van deze vennootschappen. [F] is bestuurder en enig aandeelhouder van [L] B.V. Belanghebbende en [L] B.V. zijn de bestuurders en tevens elk voor 50% aandeelhouder van de op 26 maart 2002 opgerichte vennootschap [M] B.V. ([M]). Deze is (mede)bestuurder en voor 50% aandeelhouder van [N] B.V. ([N]), opgericht op 6 oktober 2004. De andere bestuurder en 50% aandeelhouder van [N] is [O] B.V. ([O]), waarvan de aandelen indirect in handen zijn van architect [P] ([P]).
Project [S]
[Q] B.V. ([Q]) bezat in 2001 verschillende grondposities in het ontwikkelingsgebied "[R]" te [S]. [Q] wenste op een deel van deze grond een kantoorpand en een themacentrum te laten bouwen (project [S]). De verschuldigde aanneemsom wenste [Q] gedeeltelijk in contanten en gedeeltelijk in grond te voldoen.
In februari 2001 heeft [P] een intentieovereenkomst gesloten met (aan) [Q] (gelieerde partijen) betreffende de realisatie en ontwikkeling van het kantoorpand en het themacentrum, alsmede de afname van de grond. In deze overeenkomst, waarin (aan) [Q] (gelieerde partijen) als partij A wordt aangeduid en [P] als partij B, staat onder andere het volgende:
"1. Partij A is bereid aan partij B voormeld perceel als geheel bouwrijpe grond te leveren, tegen een vergoeding bestaande uit:
a. twee door partij B op voormeld perceel nog te realiseren kantoorgebouwen, elk met een netto vloeroppervlak van 2.000 m2 en
b. een bedrag in geld ter grootte van f 5.500.000,-- (inclusief kosten en belastingen).".
[P] heeft contact gelegd met [I] B.V. inzake het project [S]. In een brief van 17 februari 2003, gericht aan belanghebbende, doet [P] aan [J] B.V. een voorstel inzake het project [S]. De in de brief genoemde [U] B.V. is een aan [Q] gelieerde onderneming. In de brief staat onder andere het volgende:
"[U] B.V. zal de belastingclaim overnemen. (..)
[H/I/J] geeft een concerngarantie voor het bouwen van een kantoorgebouw volgens tekeningen 02-1184 200 t/m 207 d.d. 24-10-2003 alsmede bestek A en B 02-1184 d.d. 20-03-2003.
Er wordt een aannemingscontract opgesteld alsmede een termijnschema (..)
Koopsom van [Q] is € 5.110.252,-
Minus € 1.219.250,-
€ 3.891.002,-
Bij transactie wordt er door (nader te noemen meester) € 2.500.000,- betaald. Daarna wordt er door [U] B.V. € 1.219.250,- voldaan t.b.v. de aankoop van grond [Q] € 1.280.750,- (€ 640.375,- per deelneming)."
Tot de stukken van het geding behoort een "Tijdschema project: Kantoor + Themacentrum [S]" opgesteld door [I] B.V. met datum van laatste wijziging 9 februari 2004. Dit schema bevat de tijdsplanning voor de bouw van het kantoorpand en het themacentrum, alsmede een factuurschema voor het themacentrum. Voor het kantoor was geen factuurschema vereist omdat de koopsom daarvan op voorhand in natura zou worden voldaan.
In een memo van 30 juni 2004 heeft [F] een aantal punten onder de aandacht gebracht van belanghebbende, [P] en [D], de accountant van [P], met betrekking tot de oprichting van [N]. Uit dit memo, met de titel "Project [S], blijkt onder andere dat [F] vanuit [M] de financiële administratie en de projectadministratie van [N] zou verzorgen en dat de bestuurders van [N] ([O] en [M]) uitsluitend gezamenlijk bevoegd zijn.
Op 14 september 2004 heeft mr. [V], werkzaam bij [W] registeraccountants/belastingadviseurs, een notitie opgesteld waarin de afspraken tussen [P] en [Q] zijn uitgewerkt. Daarin is onder andere vermeld dat:
(i) een aannemingsovereenkomst tussen [Q] en de, door [P] ingeschakelde, aannemer voor de bouw van het kantoorpand zal worden gesloten voor een som van € 3.176.461;
(ii) deze aanneemsom (nagenoeg) volledig zal worden voldaan in aandelen/grond;
(iii) de bouw zal worden gegarandeerd met een concerngarantie door zowel [P] als de aannemer;
(iv) voor de bouw van het themacentrum een separate aanneemovereenkomst zal worden opgesteld voor de som van € 3.756.002.
Vervolgens heeft correspondentie plaatsgevonden, waarbij mr. [Y], de advocaat van [Q], aandrong op het verwoorden van de positie en de rol van [N] in de voorgenomen transacties en op een garantie van [K] voor de verplichtingen van [N]. In de mail van mr. [Y] aan [F] van 22 december 2004 staat onder andere het volgende: "Mijn cliënte, [Q] B.V. te [S], wenst dat de aannemingsovereenkomsten betreffende het kantoor en het themacentrum op naam worden gesteld van [I] B.V.".
Op 21 februari 2005 is tussen [Q] en [I] B.V. een tweetal aannemingsovereenkomsten gestoten met betrekking tot de bouw van het kantoorpand voor een aanneemsom van € 3.176.461, respectievelijk voor het themacentrum met een aanneemsom van € 3.756.002. Eveneens is op die dag door [K] een concerngarantie afgegeven waarin wordt verwezen naar deze aannemingsovereenkomsten.
Nadien zijn tussen [I] B.V. als opdrachtgever en [N] als opdrachtnemer mondelinge onder-aannemingsovereenkomsten gesloten ten aanzien van de bouw van het kantoorpand en het themacentrum waarin dezelfde aanneemsommen zijn overeengekomen als zojuist vermeld.
Op 16 en 17 maart 2005 zijn door (aan) [Q] (gelieerde ondernemingen) grondposities (grond en aandelen) geleverd aan [I] B.V. ter betaling in natura van de overeengekomen aanneemsom voor de bouw van het kantoorpand, welke grondposities direct daarna door [I] B.V. zijn doorgeleverd aan [N] in het kader van de evenvermelde mondelinge onder-aannemingsovereenkomst.
Op 11 juli 2005 hebben [N] als opdrachtgever en [I] B.V. als opdrachtnemer een onder-aannemingsovereenkomst gesloten ter zake van de bouw van het kantoorpand en het themacentrum, waarbij aanneemsommen van € 2.670.000, respectievelijk € 1.780.000 zijn overeengekomen.
Tussen oktober 2005 en juni 2006 heeft [I] B.V. aan [Q] ter zake van de bouw van het themacentrum een bedrag van € 3.756.002 (exclusief meerwerk en BTW) gefactureerd. Parallel hieraan heeft [N] aan [I] B.V. inzake de bouw van hetzelfde themacentrum (nagenoeg) dezelfde aanneemsom gefactureerd. Gedurende dezelfde periode heeft [I] B.V. aan [N] een bedrag van € 1.780.000 (exclusief meerwerk en BTW) gefactureerd. Voor het kantoorpand is door [I] B.V. aan [N] een bedrag van € 2.670.000 (exclusief meerwerk en BTW) gefactureerd. Al deze facturen zijn voldaan.
Blijkens de jaarrekeningen over 2005 en 2007 van [N] bedroeg de geconsolideerde netto-omzet van [N] in 2005 €422.732, in 2006 € 1.299.986 en in 2007 nihil. Het geconsolideerde resultaat na belastingen bedroeg over 2005 -/- € 4.762, over 2006 -/- € 2.903.888 en over 2007 -/- € 619.057. De activiteiten van [N] bestonden alleen uit de ontwikkeling van het project [S].
Tot de stukken van het geding behoort een "Kostenopstelling juni 2009", die namens belanghebbende in de mede jegens hem ingestelde civiele procedure is ingebracht. Volgens deze opstelling bedroegen de totale opbrengsten van het project [S] in 2005 en 2006 € 7.017.463 en de totale kosten in die jaren € 6.763.795. Per saldo leidt dit tot een resultaat van € 253.666.
Project [AA]
[I] B.V. kocht blijkens een op 15 november 2000 door haar getekend koopcontract van [BB] B.V. een perceel grond te [AA], gemeente Hellendoorn, sectie [YY] nummer [00000], groot 4 are en 22 centiare, alsmede een perceel grond met zich daarop bevindende opstallen, gelegen te [AA], uitmakende een gedeelte ter grootte van ongeveer van 60 are 90 centiare van het perceel sectie [YY] nummer [00001]. De totale koopprijs van het verkochte bedroeg f 3.500.000 (€ 1.588.231) (de zogenoemde [CC]). De voor overdracht vereiste akte van levering zou op 1 november 2003 worden opgemaakt of zoveel eerder of later als partijen nader zouden overeenkomen. Blijkens het koopcontract was koper voornemens het verkochte te gebruiken als voor nieuwbouw bestemd terrein ten behoeve van winkelruimte (project [AA]).
Op 27 juli 2005 werden twee overeenkomsten gesloten met als opdrachtgever [M] en als aannemer [I] B.V., vertegenwoordigd door belanghebbende.
In de eerste overeenkomst van 27 juli 2005, een aannemingsovereenkomst op briefpapier van [M], staat onder andere het volgende:
"Overwegende
a. Dat [M] voornemens is over te gaan tot de bouw van een winkelcomplex te [AA], gelegen aan de [a-straat] 9. (voormalige [CC]).
b. Dat [I] is aangezocht deze bouw aan te nemen,
c. Dat partijen het wenselijk achten voor dit project een overeenkomst te regelen,
ZIJN OVEREENKOMEN ALS VOLGT:
Artikel 1. Definities
In deze overeenkomst wordt verstaan onder:
Project:
Het nieuw te bouwen winkelpand te [AA], bekend gemeente Hellendoorn, sectie [YY] nrs. [00002], [00003] en [00000] met een totale perceelgrootte van 7655 m2 (..)
Artikel 5
1. De tussen [M] en [I] overeengekomen aanneemsom voor de bouw van het hiervoor beschreven project bedraagt € 2.027.500,--."
In de tweede overeenkomst van 27 juli 2005, op briefpapier van [I] B.V., staat onder ander het volgende:
"Overwegende
a. Dat [M] voornemens is over te gaan tot de realisatie van een winkelcomplex te [AA], gelegen aan de [a-straat] 9. (voormatige [CC]).
b. Dat [I] is aangezocht deze bouw aan te nemen,
c. Dat partijen het wenselijk achten voor dit project een overeenkomst te regelen,
ZIJN OVEREENKOMENALS VOLGT:
Artikel 1. Definities
In deze overeenkomst wordt verstaan onder:
Project:
Het nieuw te bouwen winkelpand te [AA], bekend gemeente Hellendoorn, sectie [YY] nrs. [00002], [00003] en [00000] met een totale perceelgrootte van 7655 m2 (..)
Artikel 5
1. De tussen [M] en [I] overeengekomen koopsom voor de grond, bouw en bijkomende kosten van het hiervoor beschreven project bedraagt € 4.420.000,--."
Op 16 augustus 2005 zijn de hiervoor vermelde percelen aan [I] B.V. geleverd voor een bedrag van € 1.978.230,76. Op dezelfde datum heeft [I] B.V. deze percelen doorgeleverd aan [M] voor € 1.978.230,76.
Op 27 juli 2005 is een exploitatieoverzicht gemaakt voor het project [AA]. Blijkens dit overzicht bedroeg het verwachte resultaat van dit project € 209.999. De berekening van dit resultaat wordt op pagina 6 en 7 van het exploitatieoverzicht als volgt samengevat:
Opbrengsten |
10,5 x € 487.560 = |
€ 5.119.380 |
Kosten |
||
Bestaand onroerend goed |
-/- € 2.098.881 |
|
Bouwkosten |
-/- € 2.027.500 |
|
Bijkomende kosten 1 - 10 |
-/- € 573.000 |
|
1. Architektkosten |
€ 125.000 |
|
2. Constructeurkosten |
35.000 |
|
3. Advieskosten |
10.000 |
|
4. Heffingen |
33.000 |
|
5. Aansluitkosten |
50.000 |
|
6. Grondonderzoekskosten |
5.000 |
|
7. Ontwikkelingskosten |
40.000 |
|
8. Verhuurkosten |
100.000 |
|
9. Verkoopkosten |
25.000 |
|
10. Onvoorzien |
€ 150.000 |
|
Rentekosten |
-/- € 210.000 |
|
Resultaat |
€ 209.999 |
Aansprakelijkstelling
Begin 2007 is bij [H/I/J] c.s. een anonieme melding binnengekomen inzake de mogelijk ontoelaatbare wijze waarop belanghebbende en [F] ten opzichte van [H/I/J] c.s. zouden hebben gehandeld. Naar aanleiding hiervan heeft bij [H/I/J] c.s. een intern onderzoek plaatsgevonden, alsmede een onderzoek door forensische accountants van [DD].
[H/I/J] c.s. heeft de arbeidsovereenkomst met zowel belanghebbende als [F] op 21 maart 2007 per direct beëindigd.
Belanghebbende en [F] zijn door [H/I/J] c.s. aansprakelijk gesteld, waarbij aanspraak is gemaakt op een schadevergoeding. Op 30 juli 2007 is door genoemde partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin onder andere het volgende is vermeld:
" in aanmerking nemende dat:
(..)
( v) [X] en [F] in hun hoedanigheid van enig bestuurder respectievelijk volledig gevolmachtigde namens [H], [I] en [J] in de periode 2002-2006, diverse transacties hebben gedaan met [M];
(vi) de aan partijen genoegzaam bekende transacties betrekking hadden op:
(..)
c. de levering van grond in [AA] (gemeente Hellendoorn, kadastraal bekend sectie [YY]
nummers [00002], [00003] en [00000]) op 16.08.05 van 33V aan [M];
(..)
f. de aanneming van werk terzake van de realisering van bouw- en ontwikkelingsproject op de hiervoor onder c bedoelde percelen in [AA],
(vi) voor géén van deze transacties de vereiste voorgaande en expliciete toestemming van de Raad van Commissarissen was verkregen;
(vii) tussen partijen vaststaat dat [X] en [F] bij deze transacties hebben gehandeld met een tegenstrijdig belang, een en ander heeft ook geleid tot de beëindiging van het dienstverband van [X] en [F] met [H],
(viii) [H/I/J] c.s. voorts van mening zijn dat [X] en [F] door gebruik te maken van [M] genoemde tegenstrijdigheid ook te gelde hebben gemaakt voor hun persoonlijk gewin, zulks ten nadele van [H/I/J] c.s. (..)
(ix) [M] c.s. daarentegen van mening zijn dat de door hen erkende ongeoorloofde belangenverstrengeling geen noemenswaardig nadeel voor De Vries c.s. heeft veroorzaakt, zodat zij van mening zijn dat géén schade door [H] [I] of [J] is geleden en dat zij derhalve ook niet gehouden zijn om enige schadevergoeding te betalen;
(..)
(xii) partijen ter beëindiging en ter voorkoming van (verdere) procedures en/of verdere beslagen met elkaar in overleg zijn getreden;
(xiii) partijen in dit overleg overeenstemming hebben bereikt over een minnelijke regeling
(..)
(xiv) partijen de in dit overleg gemaakte afspraken als volgt wensen vast te leggen:
zijn overeengekomen als volgt:
(..)
2. De aannemingsovereenkomst(en) van 27 juli 2005 tussen [I] en [M] (project [AA]) worden ontbonden onder de opschortende voorwaarde dat de percelen grond [AA], gemeente Hellendoorn, sectie [YY] nrs. [00000], [00002], [00003], samen groot 76.28 are, aan [I] worden overgedragen, tezamen met alle eventuele daarbij behorende nevenrechten en aanspraken van [M] c.s. op realisering van de (beoogde) ontwikkelingen aldaar.
3. De percelen van het project [AA] worden Vrij van hypotheken e. d. aan BBV verkocht
voor een bedrag van € 2.227.610,- , exclusief BTW.
4. De verkoop en levering van bedoelde percelen dienen hun beslag te hebben gekregen vóór 1 augustus 2007. Met de betaling van de koopsom zal voorts ten titel van nakoming c.q. schadevergoeding een bedrag van € 890.117, = worden verrekend, zodat [I] na deze verrekening de restant koopsom € 1.337.493 bedraagt, welk bedrag nog vermeerderd dient te worden met de verschuldigde omzetbelasting over de koopsom groot € 423.245,90.
(…)
12. Na nakoming van het voorgaande verlenen partijen elkaar over en weer finale kwijting."
.
Belanghebbende en [F] zijn door [H/I/J] c.s. op 22 november 2007 gedagvaard in verband met het project [S]. [H/I/J] c.s. hebben gesteld dat belanghebbende en [F] onrechtmatig jegens hen hebben gehandeld door [H/I/J] c.s. een zogeheten "corporate opportunity", te weten een mogelijkheid die zich voor de vennootschap voordoet om een transactie aan te gaan of zakelijke activiteiten te ontplooien die passen binnen het kader van haar bedrijfsvoering, en waarvan kenbaar is dat de vennootschap daar een redelijk belang bij heeft of zou kunnen hebben, te onthouden en deze corporate opportunity over te hevelen naar hun privéonderneming.
De civiele kamer van de rechtbank heeft in haar vonnis van 16 juni 2010 geoordeeld dat belanghebbende en [F] aan [H/I/J] c.s. een corporate opportunity hebben onthouden en daarbij tevens geoordeeld dat dit als onrechtmatig handelen kan worden aangemerkt. De rechtbank overweegt in dit vonnis onder andere als volgt:
"4.4 Omdat van een noodzaak om het onderhavige samenstel van transacties uit te voeren niet is gebleken, gaat de rechtbank er vanuit - zoals [J] heeft gesteld en bij gebreke van overige verweren van de zijde van gedaagden - dat deze transacties hebben plaatsgevonden teneinde [J] een corporate opportunity te onthouden en deze corporate opportunity over te hevelen naar de privéonderneming van [X] en [F] hetgeen - zoals gedaagden buiten de reeds genoemde en door de rechtbank gepasseerde verweren op zichzelf ook niet hebben weersproken - als onrechtmatig handelen van gedaagden kan worden aangemerkt. Dit geldt temeer nu er sprake was van een tegenstrijdig belang en gedaagden hun eigen belangen hebben laten prevaleren boven dat van de vennootschap. Op grond van het voorgaande zijn gedaagden dan ook gehouden om de schade die [J] als gevolg van het samenstel van transacties heeft geleden, te vergoeden."
De rechtbank acht vervolgens een deskundigenonderzoek geïndiceerd naar de hoogte van de door [H/I/J] c.s. gestelde schade.
[H/I/J] c.s. hebben bij akte van 24 november 2010 de rechtbank verzocht om af te zien van het gelasten van een deskundigenbericht, omdat de gedaagden waarschijnlijk onvoldoende verhaal zullen bieden. De rechtbank heeft in haar vonnis van 26 januari 2011 geoordeeld dat de vordering van [H/I/J] c.s. jegens belanghebbende en [F] wordt afgewezen voor zover het de door hen gestelde schade betreft, omdat deze niet is komen vast te staan. De rechtbank acht de door [H/I/J] c.s. gevorderde fiscale schade, bestaande uit omzet- en overdrachtsbelasting, jegens belanghebbende en [F] wel toewijsbaar.
In hoger beroep heeft de civiele kamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij arrest van 23 juli 2013, voormeld vonnis van 26 januari 2011 vernietigd ter zake van de veroordeling van [N] tot vergoeding aan fiscale schade ten bedrage van € 440.072 en van [M] en [N] tot vergoeding van de fiscale schade voorzover deze betrekking had op de naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting. Partijen hebben tegen dit arrest geen cassatie ingesteld.
Aanslagregeling
Belanghebbende heeft aangifte in de IB/PVV voor 2005 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 102.846 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.991.
De Inspecteur heeft met dagtekening 31 december 2008 de aanslag in de IB/PVV voor 2005 vastgesteld. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur de door belanghebbende aangegeven looninkomsten verhoogd met € 894.115 en de giftenaftrek verminderd met € 1.129. De Inspecteur heeft daarnaast op grond van artikel 67d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) een vergrijpboete opgelegd. Deze bedraagt na matiging € 150.000.
Belanghebbendes gemachtigde heeft bij brief van 19 januari 2009, ontvangen door de Inspecteur op 20 januari 2009, bezwaar tegen de aanslag aangetekend. Op 18 juni 2009 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden.
In de kennisgeving van de uitspraak op bezwaar van 16 januari 2012 heeft de Inspecteur aangekondigd de correctie op de looninkomsten te verminderen tot € 653.518. Dit bedrag is als volgt berekend:
Voordeel project [AA]
Waarde in het economische verkeer bouwperceel |
€ 2.393.500 |
Verkrijgingsprijs [M] |
-/- € 1.978.231 |
Notariskosten |
-/- € 2.276 |
€ 412.993 |
|
Aandeel van belanghebbende 50% |
€ 206.496 |
Voordeel project [S] |
|
Toename waarde grond |
€ 488.105 |
Netto resultaat volgens jaarrekening [N] |
+ € 1.299.986 |
€ 1.788.091 |
|
Aandeel belanghebbende 25% |
€ 447.022 |
Totale correctie € 206.496 + € 447.022= |
€ 653.518 |
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 27 januari 2012 de aanslag in de IB/PVV 2005 verminderd en berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 757.493, te weten het aangegeven belastbare inkomen uit werk en woning ad € 102.846 vermeerderd met de zojuist vermelde correctie van € 653.518 en de giftenaftrek. De boetebeschikking is door de Inspecteur evenredig verlaagd tot € 107.136 en de beschikking inzake de heffingsrente tot € 44.389.
In hoger beroep heeft de Inspecteur het voordeel uit de transacties uiteindelijk als volgt berekend:
[S]
Aannemingsovereenkomsten d.d. 21 februari 2005 tussen [J] en [Q] voor kantoor € 3.176.461 en voor themacentrum € 3.756.002 |
€ 7.017.463 |
Aannemingsovereenkomsten d.d. 11 juli 2005 tussen [J] en [N] voor kantoor € 2.670.000 en voor themacentrum € 1.780.000 |
€ 4.657.773 |
Voordeel |
€ 2.359.690 |
Af: stichtingskosten kantoor € 882.650 en stichtingskosten themacentrum € 392.250 |
€ 1.274.900 |
Voordeel |
€ 1.084.790 |
Te verwachten meeropbrengst ontwikkeling resterende gronden |
€ 1.941.350 |
Totale voordeel [S] |
€ 3.026.140 |
Subsidiair: voordeel |
€ 1.084.790 |
Meerwaarde grond (verschil tussen de in 2001 overeengekomen prijs en de economische waarde) |
€ 697.531,80 |
Totale voordeel [S] |
€ 1.782.231,80 |
[AA]
Getaxeerde onderhandse verkoopwaarde |
€ 5.600.000 |
|
Aankoopsom grond |
€ 1.963.231 |
|
Aanneemsom [J] |
€ 2.027.500 |
|
Extra kosten |
€ 918.650 |
|
Totale kosten |
€ 4.909.381 |
|
Voordeel [AA] |
€ 690.619 |
|
De Inspecteur stelt het voordeel uit het project [AA] subsidiair op het in het exploitatieoverzicht van 28 juli 2005 vermelde bedrag van € 209.999.
Van de als voordeel berekende bedragen is op basis van de gerechtigdheid in de betrokken vennootschappen voor het project [S] 25 percent aan belanghebbende toe te rekenen en voor het project [AA] 50 percent.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of belanghebbende met de projecten [S] en [AA] een voordeel heeft genoten, hetzij uit dienstbetrekking, hetzij als resultaat uit overige werkzaamheden. Voorts is in geschil of de boete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
De Inspecteur voert als gronden voor zijn hoger beroep aan dat de Rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij ten aanzien van het project [S] geen calculaties heeft gemaakt van de verwachten baten en lasten, en voorts dat de Rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij een subsidiair standpunt had moeten innemen ten aanzien van de hoogte van het te belasten resultaat. De Inspecteur stelt zich primair op het standpunt dat belanghebbende door zijn dienstbetrekking in staat was ten koste van zijn werkgever voordelen te behalen uit de projecten [S] en [AA]. Subsidiair stelt de Inspecteur dat belanghebbende die voordelen heeft genoten uit werkzaamheden buiten dienstbetrekking, welke voordelen hij tezelfdertijd als aandeelhouder in zijn BV heeft gestort door die BV in de gelegenheid te stellen met die projecten winst te genereren. Belanghebbende was zich ervan bewust dat hij die voordelen had moeten aangeven. Nu hij dat niet heeft gedaan, en hij aldus heeft getracht een zowel absoluut als relatief aanzienlijk bedrag buiten de heffing te houden, heeft hij niet de vereiste aangifte gedaan en rust op hem de last om aan te tonen dat en in hoeverre de aanslag te hoog is, aan welke bewijslast belanghebbende niet heeft voldaan. Ten slotte voert de Inspecteur aan dat belanghebbende opzettelijk een te lage aangifte heeft gedaan, op grond waarvan de boete terecht, en na matiging niet tot een te hoog bedrag, is opgelegd.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij niet als contractspartij is opgetreden bij de aannemingsovereenkomsten, en dat een eventueel resultaat daaruit daarom niet bij hem in de heffing kan worden betrokken. Er is noch van inkomsten uit dienstbetrekking, noch van resultaat uit overige werkzaamheden sprake. De correctie is derhalve ten onrechte aangebracht. Belanghebbende was zich er niet van bewust dat hij een onjuiste aangifte deed en hoefde zich daarvan ook niet bewust te zijn. Voor omkering en verzwaring van de bewijslast is geen ruimte. Van opzet tot het doen van een onjuiste aangifte is in het geheel geen sprake. De boete is ten onrechte opgelegd. In het incidenteel hoger beroep voert belanghebbende aan dat de Rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat belanghebbende aan [H/I/J] c.s. een corporate opportunity heeft onthouden. Belanghebbende heeft in privé geen voordeel genoten, want het resultaat is volledig toe te rekenen aan [N], die immers partij was bij de transacties.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal dat is opgemaakt van de zitting van 8 april 2014 en in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting van 5 november 2014. Partijen hebben te kennen gegeven het geschil dat hen bij de Rechtbank verdeeld hield in volle omvang aan het Hof voor te leggen.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.