Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-04-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:3195, 14/00538

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-04-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:3195, 14/00538

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
29 april 2015
Datum publicatie
22 mei 2015
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2015:3195
Zaaknummer
14/00538

Inhoudsindicatie

Wet WOZ. Waardevaststelling bedrijfsgebouw. Hof bepaalt waarde in goede justitie.

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

Nummer 14/00538

uitspraakdatum: 29 april 2015

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

Stichting [X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 15 april 2014 nummer UTR 13/858 in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de gemeente Nieuwegein (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van het object [a-straat] 6 te [Z], per waardepeildatum 1 januari 2011, voor het jaar 2012 vastgesteld op € 2.022.000. Tegelijk met deze beschikkingen zijn de aanslagen onroerendezaakbelastingen 2012 (OZB) vastgesteld.

1.2

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de vastgestelde waarde en de opgelegde aanslagen OZB gehandhaafd.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Midden‑Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 15 april 2014 ongegrond verklaard.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft en de pleitnota die voorafgaand aan de mondelinge behandeling door belanghebbende aan het Hof en aan de wederpartij is toegezonden en die, met instemming van partijen, geacht wordt ter zitting te zijn voorgedragen.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2015 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] RT en mr. [B] als de gemachtigden van belanghebbende, bijgestaan door [C], financieel manager van belanghebbende, alsmede mr. [D] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [E], taxateur.

1.7

Ter zitting zijn de zaken van belanghebbende en van Stichting [F] te [Z] (hierna: de Stichting), rolnummers 14/00539 tot en met 14/00541, gelijktijdig behandeld. Hetgeen ter zitting is opgemerkt wordt geacht op alle zaken betrekking te hebben tenzij uit het zinsverband anders blijkt. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende behoort, evenals de Stichting, tot de [G] Groep. Beide stichtingen hebben tot doel de exploitatie van een opleidingsinstituut voor het motorvoertuig- en tweewielerbedrijf en aanverwante bedrijven. Zij organiseren in dat kader trainingen en opleidingen. Zij nemen officieel erkende vakexamens af. Belanghebbende en de Stichting beschikken, om hun doelstelling te kunnen bereiken, over een aantal onroerende zaken die alle op (redelijk) korte afstand van elkaar zijn gelegen aan de [a-straat] te [Z]. De Rechtbank heeft daaromtrent in haar uitspraak, in hoger beroep niet bestreden, het volgende overwogen:

“9. (…) dat onder de stichting [F] de commerciële dienstverlening betreffende trainingen, examens, certificering en leermiddelen en de werkzaamheden voor stichting [H] (het opleidings- en ontwikkelingsfonds voor de motorrijtuigen- en tweewielerbranche) valt en dat [belanghebbende] voor de mobiliteitsbranche de taken uitvoert in het kader van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs. Binnen de [G] Groep worden verder praktijkexamens voor ROC’s uitgevoerd en toetsen afgenomen voor de Branchekwalificatiestructuur. [Belanghebbenden] hebben verder verklaard dat ze in de panden examens organiseren en afnemen, dat de examens worden afgenomen in de praktijkruimten, die maar een klein gedeelte vormen van de panden in hun totaliteit. Deze examens houden onder andere in dat examinandi reparaties van en keuringen aan auto’s uitvoeren. De praktijkruimten beschikken daartoe over specifieke voorzieningen. Verder worden er trainingen verzorgd ter voorbereiding op examens en vinden er voorlichtingsbijeenkomsten, zoals productintroducties ten behoeve van dealers, plaats.”

2.2

Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak, plaatselijk bekend [a-straat] 6 te [Z] (hierna: de onroerende zaak). Het betreft een bedrijfsgebouw uit 1991 dat door belanghebbende op 29 januari 2009 is gekocht voor € 1.850.000. De onroerende zaak is door belanghebbende na deze aankoop verbouwd voor een bedrag van € 850.000 en bestaat na die verbouwing uit leslokalen, praktijkruimten, een werkplaats en kantoren. Na de verbouwing is de onroerende zaak door belanghebbende verhuurd aan een aantal ondernemers uit de auto-industrie die elk, voor hun eigen merk, het gehuurde aanwenden voor trainings- en opleidingsdoeleinden die in het verlengde liggen van de doelstelling van belanghebbende.

2.3

Belanghebbende en de Stichting hebben ongeveer 290 personeelsleden in dienst. De kantoorgedeelten van de gebouwen die eigendom zijn van belanghebbende en de Stichting worden gebruikt door het eigen personeel. De [G] Groep is een bedrijf dat commercieel opereert en belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting en de omzetbelasting. Het bedrijf was in de jaren 2009 tot en met 2012 winstgevend.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is de vastgestelde waarde van de onroerende zaak. Beide partijen verschillen van mening over de wijze waarop de waarde van de onroerende zaak moet worden berekend en over de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum.

3.2

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de waarde van de onroerende zaak moet worden vastgesteld op de waarde in het economische verkeer, berekend met behulp van de huurwaardekapitalisatiemethode. Die methode is door de heffingsambtenaar bij het geven van de beschikking, zoals blijkt uit het taxatieverslag, ook gehanteerd. Indien, zoals de heffingsambtenaar voorstaat, de waarde moet worden vastgesteld op de gecorrigeerde vervangingswaarde is zij van mening dat die waarde – nagenoeg – gelijk zal zijn aan de waarde in het economische verkeer. Belanghebbende stelt dat zij de onroerende zaak aanwendt in een commerciële onderneming en dat sprake is van een gewone courante onroerende zaak. Zoals ook blijkt uit het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 1995, nr. 29.224, ECLI:NL:HR:1995:AA1634 (Pieperschuurarrest) zal in zo’n geval de gecorrigeerde vervangingswaarde (nagenoeg) gelijk zijn aan de waarde in het economische verkeer, aldus belanghebbende.

3.3

De heffingsambtenaar is van mening dat de waarde in dit geval moet worden vastgesteld op de gecorrigeerde vervangingswaarde, en dat derhalve de vastgestelde waarde van € 2.022.000 niet te hoog is.

3.4

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en die van de heffingsambtenaar, en tot vermindering van de vastgestelde waarde tot € 810.000.

3.5

De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing