Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-04-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:3197, 14/00539, 14/00540 en 14/00541
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-04-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:3197, 14/00539, 14/00540 en 14/00541
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 29 april 2015
- Datum publicatie
- 22 mei 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2015:3197
- Zaaknummer
- 14/00539, 14/00540 en 14/00541
Inhoudsindicatie
Wet WOZ. Waardevaststelling bedrijfsgebouwen. Hof bepaalt waarden in goede justitie.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
Nummers 14/00539, 14/00540 en 14/00541
uitspraakdatum: 29 april 2015
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
Stichting [X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 15 april 2014 nummers UTR 13/777, 13/859 en 13/860 in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Nieuwegein (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de objecten [a-straat] 2, 8 en 19 te [Z], per waardepeildatum 1 januari 2011, voor het jaar 2012 vastgesteld op respectievelijk € 10.730.000, € 1.310.000 en € 6.328.000. Tegelijk met deze beschikkingen zijn aanslagen onroerendezaakbelastingen 2012 (OZB) vastgesteld.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de vastgestelde waarden en de opgelegde aanslagen OZB gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Midden‑Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 15 april 2014 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft en de pleitnota die voorafgaand aan de mondelinge behandeling door belanghebbende aan het Hof en aan de wederpartij is toegezonden en die, met instemming van partijen, geacht wordt ter zitting te zijn voorgedragen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2015 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] RT en mr. [B] als de gemachtigden van belanghebbende, bijgestaan door [C], financieel manager van belanghebbende, alsmede mr. [D] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [E], taxateur.
Ter zitting zijn de zaken van belanghebbende en van Stichting [F] te [Z] (hierna: de Stichting), rolnummer 14/00538, gelijktijdig behandeld. Hetgeen ter zitting is opgemerkt wordt geacht op alle zaken betrekking te hebben tenzij uit het zinsverband anders blijkt. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende behoort, evenals de Stichting, tot de [G] Groep. Beide stichtingen hebben tot doel de exploitatie van een opleidingsinstituut voor het motorvoertuig- en tweewielerbedrijf en aanverwante bedrijven. Zij organiseren in dat kader trainingen en opleidingen. Zij nemen officieel erkende vakexamens af. Belanghebbende en de Stichting beschikken, om hun doelstelling te kunnen bereiken, over een aantal onroerende zaken die alle op (redelijk) korte afstand van elkaar zijn gelegen aan de [a-straat] te [Z]. De Rechtbank heeft daaromtrent in haar uitspraak, in hoger beroep niet bestreden, het volgende overwogen:
“9. (…) dat onder [Hof: belanghebbende] de commerciële dienstverlening betreffende trainingen, examens, certificering en leermiddelen en de werkzaamheden voor stichting [H] (het opleidings- en ontwikkelingsfonds voor de motorrijtuigen- en tweewielerbranche) valt en dat [Hof: de Stichting] voor de mobiliteitsbranche de taken uitvoert in het kader van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs. Binnen de [G] Groep worden verder praktijkexamens voor ROC’s uitgevoerd en toetsen afgenomen voor de Branchekwalificatiestructuur. [Hof: belanghebbende en de Stichting] hebben verder verklaard dat ze in de panden examens organiseren en afnemen, dat de examens worden afgenomen in de praktijkruimten, die maar een klein gedeelte vormen van de panden in hun totaliteit. Deze examens houden onder andere in dat examinandi reparaties van en keuringen aan auto’s uitvoeren. De praktijkruimten beschikken daartoe over specifieke voorzieningen. Verder worden er trainingen verzorgd ter voorbereiding op examens en vinden er voorlichtingsbijeenkomsten, zoals productintroducties ten behoeve van dealers, plaats.”
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaken, plaatselijk bekend [a-straat] 2, 8 en 19 te [Z] (hierna: de onroerende zaken of afzonderlijk aangeduid met hun nummer).
Nummer 2 betreft een bedrijfsgebouw uit 1991. Het bestaat uit meer bouwlagen met op de begane grond leslokalen, praktijkruimten, een restaurant en een congreszaal. Op de verdiepingen bevinden zich kantoorruimten.
Nummer 8 betreft eveneens een bedrijfsgebouw uit 1991 dat door belanghebbende in 2005 uitgebreid is verbouwd. Het is geschakeld gebouwd met nummer 6 dat eigendom is van de Stichting. Het bestaat uit praktijkruimten, een werkplaats en kantoor. De onroerende zaak is door belanghebbende verhuurd aan een aantal ondernemers uit de auto-industrie die elk, voor hun eigen merk, het gehuurde aanwenden voor trainings- en opleidingsdoeleinden die in het verlengde liggen van de doelstelling van belanghebbende.
Nummer 19 is een bedrijfspand dat in 1996 in opdracht van belanghebbende is gebouwd. Het is gedeeltelijk gebouwd in de vorm van een ruit en kent daardoor een minder praktische indeling. Het bestaat uit praktijk- en theorielokalen, een restaurant en kantoren.
Belanghebbende en de Stichting hebben ongeveer 290 personeelsleden in dienst. De kantoorgedeelten van de gebouwen die eigendom zijn van belanghebbende en de Stichting worden gebruikt door het eigen personeel. De [G] Groep is een bedrijf dat commercieel opereert en belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting en de omzetbelasting. Het bedrijf was in de jaren 2009 tot en met 2012 winstgevend.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is de vastgestelde waarde van de onroerende zaken. Beide partijen verschillen van mening over de wijze waarop de waarde van nummer 8 moet worden berekend en over de waarde van de onroerende zaken op de waardepeildatum.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de waarde van de onroerende zaken moet worden vastgesteld op de waarde in het economische verkeer die voor nummer 8 moet worden berekend met behulp van de huurwaardekapitalisatiemethode. Die methode is door de heffingsambtenaar bij het geven van de beschikking, zoals blijkt uit het taxatieverslag, ook gehanteerd. Indien, zoals de heffingsambtenaar voorstaat, de waarde moet worden vastgesteld op de gecorrigeerde vervangingswaarde is zij van mening dat die waarde – nagenoeg – gelijk zal zijn aan de waarde in het economische verkeer. Datzelfde geldt voor de nummers 2 en 19. Belanghebbende stelt dat zij de onroerende zaken aanwendt in een commerciële onderneming en dat sprake is van een gewone courante onroerende zaken. Zoals ook blijkt uit het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 1995, nr. 29.224, ECLI:NL:HR:1995:AA1634 (Pieperschuurarrest) zal in zo’n geval de gecorrigeerde vervangingswaarde (nagenoeg) gelijk zijn aan de waarde in het economische verkeer, aldus belanghebbende.
De heffingsambtenaar is van mening dat de waarde van de onroerende zaken in dit geval moet worden vastgesteld op de gecorrigeerde vervangingswaarde en dat de vastgestelde waarden niet te hoog zijn.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en die van de heffingsambtenaar, en – deels in afwijking van de door haar bij de Rechtbank verdedigde waarden – tot vermindering van de vastgestelde waarden tot respectievelijk € 5.180.000, € 780.000 en € 3.005.000.
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.