Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-04-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:3203, 14/00985 en 14/00986
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-04-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:3203, 14/00985 en 14/00986
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 29 april 2015
- Datum publicatie
- 22 mei 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2015:3203
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2014:4878, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 14/00985 en 14/00986
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Investeringsaftrek. Uitgesloten bedrijfsmiddelen. Woning of opvangcentrum?
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 14/00985 en 14/00986
uitspraakdatum: 29 april 2015
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 augustus 2014, nummer AWB 13/5937 en AWB 13/5942, in het geding tussen de Inspecteur en
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.479. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 854.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 32.369. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 24.
Op de bezwaarschriften van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de aanslagen en heffingsrentebeschikkingen gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen bij uitspraak van 5 augustus 2014 gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de aanslag IB/PVV verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.382, de aanslag Zvw verminderd tot een aanslag berekend naar een bijdrage-inkomen van € 18.412 en de heffingsrentebeschikkingen dienovereenkomstig verminderd.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaak betrekking hebben.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2015 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, bijgestaan door zijn echtgenote
[A] en [B], als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [C] namens de Inspecteur.
Ter zitting zijn tevens de zaken van de echtgenote van belanghebbende met de nummers 14/00987 en 14/00988 behandeld.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is getrouwd met [A] (hierna: zijn echtgenote). Het echtpaar heeft vier kinderen, waarvan er in 2009 meestentijds één uitwonend was.
Belanghebbende en zijn echtgenote zijn beiden vennoot van [D] v.o.f. (hierna: de vof). Ten behoeve van de vof heeft het echtpaar heeft op 14 oktober 2008 de eigendom van de onroerende zaak “[E]” aan de [a-straat] 2A te [Z] verworven (hierna: de onroerende zaak). Dit betreft een voormalige pastorie. De onroerende zaak is gelegen in de kern van het dorp op een perceel van bijna 3.000 m2. Na de verwerving van de onroerende zaak hebben belanghebbende en zijn echtgenote daarin ongeveer € 260.000 geïnvesteerd teneinde de onroerende zaak geschikt te maken voor de exploitatie van de onderneming. Na de verbouwing heeft de onroerende zaak een grote woonkamer, een grote keuken, dertien slaapkamers, vijf badkamers, een ruimte met twee wasmachines en wasdrogers alsmede een kantoor. De deur van het kantoor is voorzien van een code-slot. Op verschillende plaatsen zijn camera’s opgehangen ter bescherming van alle bewoners van de onroerende zaak, onder wie belanghebbende en zijn gezin. De inrichting van de onroerende zaak is zo uitgevoerd, dat daaraan geen grote schade kan worden aangebracht. Er is één ruimte gecreëerd die uitsluitend voor belanghebbende en zijn gezinsleden toegankelijk is. Dit is een kleine kamer op de eerste verdieping waar de kinderen van belanghebbende zich kunnen terugtrekken wanneer zij daaraan behoefte hebben. Bij een recente wijziging van het bestemmingsplan van de gemeente [F] heeft de onroerende zaak de bestemming gezinshuis voor jongeren met 24-uurs zorg gekregen.
Belanghebbende is met zijn gezin in de onroerende zaak gaan wonen.
De vof heeft een franchiseovereenkomst gesloten met Stichting [G]. Deze zorgorganisatie plaatst jongeren met een zorgvraag onder meer bij gezinsvervangende huizen. Een jongere wordt een verblijf in de onroerende zaak aangeboden, nadat belanghebbende en zijn echtgenote daarvoor toestemming hebben gegeven.
Het betreft jongeren tussen acht en drieëntwintig jaar oud, zowel jongens als meisjes, die veelal een laag tot zeer laag IQ hebben en kampen met opvoedingsproblemen en ernstige gedragsbeperkingen. De jongeren komen allen uit pleeggezinnen, (gesloten) instellingen of internaten. Het merendeel van de jongeren heeft een zogenoemde LVG-3 indicatie gekregen van het CIZ. Deze indicatie houdt in dat de jongere in aanmerking komt voor het zorgzwaartepakket 3 voor licht verstandelijk gehandicapten. De bevoorschotting die de vof voor de jongeren met deze indicatie van Stichting [G] ontvangt, bedraagt € 81.738 per jaar (2009). Het cliëntprofiel dat hoort bij dit zorgzwaartepakket luidt als volgt:
“De cliënt verblijft gedurende een afgebakende periode in een omgeving waar huisvesting, huishoudelijke ondersteuning en begeleiding met een behandelend karakter wordt geboden. Er is sprake van een duidelijk omschreven behandelklimaat dat zich uitstrekt tot alle leefsferen. De cliënt wordt behandeld aan de hand van een voor de cliënt vastgesteld behandelplan dat zich richt op het leren van sociale vaardigheden, het aanleren van praktische vaardigheden, het verbeteren van vrijetijdsbesteding, het ontwikkelen en aanleren van emotionele vaardigheden, versterken van motorische ontwikkeling, versterking van autonomie, verbetering van het sociale netwerk en seksuele opvoeding. In verband met specifieke problematiek verblijf binnen een kleine overzichtelijke groep en intensieve betrokkenheid vereist.
Door de instelling wordt regelmatig contact onderhouden met de ouders/thuissituatie, de school van het kind en verder met bijvoorbeeld de gezinsvoogd, maatschappelijk werk en eventueel andere externe betrokkenen.
Op het gebied van sociale redzaamheid hebben de cliënten veel hulp nodig. Zij kunnen taken vaak met veel moeite zelf uitvoeren en hebben daarbij veel hulp of zelfs overname nodig.
Ook ten aanzien van het psychosociaal/cognitief functioneren hebben de cliënten vaak hulp, toezicht of sturing nodig.
De ADL [Hof: algemene dagelijkse levensverrichtingen] kan de cliënt in principe zelf uitvoeren, maar ten aanzien van vrijwel alle aspecten is veel toezicht en stimulatie nodig.
Ten aanzien van mobiliteit is er doorgaans geen sprake van beperkingen.
Er is doorgaans geen sprake van verpleging.
Er is sprake van ernstige gedragsproblematiek. De cliënt heeft continu sturing, regulering, behandeling, ondersteuning en toezicht nodig. Er is met name sprake van verbaal agressief gedrag, manipulatief gedrag, ongecontroleerd, ontremd gedrag, reactief gedrag met betrekking tot interactie, zelfverwondend of zelfbeschadigend gedrag, angsten en psychosomatiek.
Bijkomende psychiatrische problematiek komt regelmatig voor.
De aard van het begeleidingsdoel is gericht op het reguleren van de gedragsproblematiek, op ontwikkeling en waar mogelijk op vermaatschappelijking.
De cliënt heeft een structurele zorgbehoefte, op zowel geplande als niet geplande tijden. De zorgverlening is voortdurend in de nabijheid of 24 uur per dag direct te leveren.
De dominante grondslag voor dit cliëntprofiel is meestal een verstandelijke handicap (functiestoornis) met de verbijzondering dat integrale behandeling noodzakelijk is.”
Na hun komst verblijven de jongeren veelal jarenlang in de onroerende zaak. Wanneer de jongeren achttien jaar oud zijn kan om verlenging van de opvang worden gevraagd tot maximaal hun drieëntwintigste levensjaar. Zij hebben een normale dagbesteding. Veelal gaan de jongeren naar het bijzonder onderwijs. Ook kunnen zij deelnemen aan sportverenigingen. De maaltijden worden gemeenschappelijk gebruikt.
Per jongere wordt een behandelplan opgesteld, waarin onder meer is beschreven welke ontwikkelingen men bij de jongere tracht te bewerkstelligen. De indicatie LVG houdt in dat verdere ontwikkeling van de jongere nog mogelijk is.
Belanghebbende en zijn echtgenote zijn beiden gekwalificeerd als gezinsgroepouder. Zijn echtgenote heeft de bevoegdheden om medicijnen toe te dienen. Zij hebben ervaring als gezinsgroepouder opgedaan bij [H] Groep. De vof is gecertificeerd voor de jongerenopvang.
Sinds 2012 hebben belanghebbende en zijn echtgenote de mogelijkheid zich geregeld enkele dagen terug te trekken uit de onroerende zaak en tot rust te komen, omdat twee andere gezinsgroepsouders die bekend zijn met de jongeren, hun zorg- en begeleidingstaken overnemen.
De vennoten drijven een onderneming voor de inkomstenbelasting. De onroerende zaak was bij ingebruikname keuzevermogen. In de aangifte IB/PVV 2008 heeft belanghebbende de onroerende zaak in zijn geheel aangemerkt als ondernemingsvermogen.
Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV 2009 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.382. Hierin is verzocht om investeringsaftrek en zijn afschrijvingen, waaronder willekeurige afschrijvingen, voor de investeringen in het pand in aanmerking genomen.
De Inspecteur heeft naar aanleiding van de ingediende aangifte IB/PVV 2009 om nadere informatie verzocht. Bij de aanslagregeling heeft de Inspecteur de investeringsaftrek en willekeurige afschrijving beoordeeld. Hij heeft beide faciliteiten afgewezen.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of de Inspecteur de onroerende zaak terecht heeft aangemerkt als een woonhuis als bedoeld in artikel 3.45, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Wet IB 2001 (tekst 2009) en daarmee als een uitgesloten bedrijfsmiddel voor de investeringsaftrek. De Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend en belanghebbende beantwoordt deze ontkennend.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot ongegrondverklaring van het beroep.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot toekenning van een integrale proceskostenvergoeding.