Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-05-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:3293, 13/00503, 13/00504, 13/00505, 13/00506, 13/00507, 13/00508, 13/00509, 13/00510, 13/00511, 13/00512, 13/00513, 13/00514, 13/00515, 13/00516, 13/00517
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-05-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:3293, 13/00503, 13/00504, 13/00505, 13/00506, 13/00507, 13/00508, 13/00509, 13/00510, 13/00511, 13/00512, 13/00513, 13/00514, 13/00515, 13/00516, 13/00517
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 7 mei 2015
- Datum publicatie
- 22 mei 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2015:3293
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:1208
- Zaaknummer
- 13/00503, 13/00504, 13/00505, 13/00506, 13/00507, 13/00508, 13/00509, 13/00510, 13/00511, 13/00512, 13/00513, 13/00514, 13/00515, 13/00516, 13/00517
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. KB Lux. Op de zaak betrekking hebbende stukken. Onrechtmatig bewijs? Identificatie. Voortvarendheidsvereiste. Omkering bewijslast en redelijke schatting.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 13/00503 tot en met 13/00517
uitspraakdatum: 7 mei 2015
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de erven van [X], laatstelijk woonachtig te [Z] (hierna: belanghebbenden)
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van 19 maart 2013, nummers AWB 12/2569, 12/2570, 12/2571, 12/2573, 12/2574, 12/2576, 12/2578, 12/2579, 12/2580, 12/2581, 12/2582, 12/2584, 12/2585, 12/3988 en 12/3991
in het geding tussen belanghebbenden en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan mevrouw [X] (hierna: erflaatster) zijn de navolgende navorderingsaanslagen opgelegd:
- met dagtekening 15 juli 2006 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) over de jaren 1994 tot en met 1997 (aanslagnummers [0000.00.000].H.47, H.57, H.67 en H.77) met bedragen aan verschuldigde IB/PVV van respectievelijk fl. 3.799, fl. 2.873, fl. 2.647 en fl. 2.854. Tevens zijn bedragen aan heffingsrente in rekening gebracht van respectievelijk fl. 1.349, fl. 943, fl. 858 en fl. 882;
- met dagtekening 18 juli 2006 navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 1998 tot en met 2002 (aanslagnummers [0000.00.000].H.87, H.97, H.07, H.17 en H.27) met bedragen aan verschuldigde IB/PVV van respectievelijk fl. 3.442, fl. 3.825, fl. 4.128, € 4.488 en € 3.480. Tevens zijn bedragen aan heffingsrente in rekening gebracht van respectievelijk fl. 943, fl. 933, fl. 857, € 738 en € 458;
- met dagtekening 15 juli 2006 navorderingsaanslagen vermogensbelasting (hierna: VB) over de jaren 1995 tot en met 2000 (aanslagnummers [0000.00.000].K.57, K.67, K.77. K.87, K.97 en K.07) met bedragen aan verschuldigde VB van respectievelijk fl. 4.216, fl. 4.800, fl. 4.856, fl. 4.823, fl. 4.823 en fl. 5.299. Tevens zijn bedragen aan heffingsrente in rekening gebracht van respectievelijk fl. 1.497, fl. 1.575, fl. 1.501, fl. 1.334, fl. 1.189 en fl. 1.114.
Op de bezwaarschriften van belanghebbenden heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 20 april 2012 de navorderingsaanslagen voor de jaren 1994 tot en met 2000 verminderd en de beschikkingen heffingsrente dienovereenkomstig verminderd. Met dagtekening 9 juli 2012 heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslagen voor de jaren 2001 en 2002 verminderd en de beschikkingen heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.
Belanghebbenden zijn tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Haarlem die de zaken heeft doorgezonden naar de rechtbank Oost-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen bij uitspraak van 19 maart 2013 gegrond verklaard in verband met de overschrijding van de redelijke termijn, de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van door belanghebbenden geleden immateriële schade doch de uitspraken op bezwaar in stand gelaten.
Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaak betrekking hebben alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] namens de erven van [X] (hierna: belanghebbenden), bijgestaan door mr. [B] als de gemachtigde van belanghebbenden, alsmede [C] namens de Inspecteur, bijgestaan door [D].
De gemachtigde van belanghebbenden heeft een pleitnota overgelegd.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbenden zijn blijkens de verklaring van erfrecht van 7 augustus 2002 de erfgenamen van erflaatster. Erflaatster is geboren [in] 1903 te [E] (Duitsland) en [in] 2002 overleden te [Z]. Zij is gehuwd geweest met [F] (hierna: de echtgenoot), welk huwelijk is ontbonden door het overlijden van de echtgenoot [in] 1965. Uit het huwelijk zijn geboren [A], [G] en [H].
Eveneens blijkens de in 2.1 bedoelde verklaring van erfrecht is de heer [A] bevoegd de erven te vertegenwoordigen en hun belangen te behartigen en is hij, bij uitsluiting, bevoegd tot het ontvangen van alle goederen, gelden en waarden van deze nalatenschap.
In 1994 hebben (ex-)medewerkers van de Kredietbank Luxembourg te Luxemburg (hierna: KB-Lux) documenten en microfiches van KB-Lux ontvreemd. Deze gegevens zijn in handen gekomen van de Belgische autoriteiten. Bij brief van 27 oktober 2000 heeft de Belgische Bijzondere belastinginspectie op basis van de Richtlijn 77/799/EEG in het kader van een zogenoemde spontane uitwisseling aan het Ministerie van Financiën fotokopieën van deze microfiches verstrekt (hierna: de renseignementen). Deze brief vermeldt dat de microfiches gegevens bevatten in verband met rekeningen van inwoners van Nederland bij KB-Lux. De microfiches vermelden saldi op rekeningen bij deze bank per 31 januari 1994. Naar aanleiding van de bij deze brief verstrekte gegevens hebben de FIOD-ECD en de Belastingdienst een onderzoek ingesteld, het zogenoemde Rekeningenproject.
Blijkens een proces-verbaal van ambtshandeling van 10 januari 2003, van [I] (hierna: [I]), destijds ambtenaar van de Belastingdienst, werkzaam bij FIOD-ECD, kantoor Haarlem, heeft deze in het kader van het Nederlandse opsporingsonderzoek, op 3 mei 2001 in Brussel gesproken met [J] (hierna: [J]), hulpofficier van de gerechtelijke politie aldaar.
Op de renseignementen is onder meer een saldo vermeld van fl. 115.398,03 op bankrekeningnummer [000000] ten name van "[F] OU MME [X]".
De voornaam waarmee erflaatster bij haar immigratie in Nederland in de burgerlijke stand is opgenomen luidt “[X1]”. De naam [X] is uniek in Nederland.
In 2002 heeft [A] tegenover de Inspecteur bekend rekeninghouder te zijn van de rekening bij KB-Lux, met nummer [000001]. Deze rekening is geopend in het voorjaar van 1990. Op 26 augustus 1996 heeft KB-Lux in dat verband aan [A] en zijn echtgenote het volgende geschreven:
“(…)
Sehr geehte Frau [X],
Sehr geehter Heer [F],
Zwecks Vervollständigung unserer Unterlagen möchten wie Sie bitten, uns eine Fotokopie des Reisepasses von Herrn [A] zukommen zu lassen.
(…)”
Naar aanleiding daarvan zijn door de Inspecteur aan [A] navorderingsaanslagen IB/VB opgelegd. Tijdens een gesprek op 10 september 2002 heeft de Inspecteur aan [A] ook vragen gesteld ter zake van het op rekening [000000] aangehouden tegoed. [A] heeft ontkend ook de houder van die rekening te zijn. Van deze bespreking heeft laatstgenoemde een gespreksverslag gemaakt.
Naar aanleiding van het in 2.8 bedoelde gesprek schrijft de gemachtigde van [A] op 18 september 2002 aan de Inspecteur, over KB-Lux bankrekeningnummer [000000] onder meer:
“ Tijdens het gesprek heeft u aangegeven dat deze rekening mogelijk van de moeder van mijn cliënt is. (…)
U heeft in het gesprek mijn cliënt te kennen gegeven, dat u ervan overtuigd bent, dat mijn cliënt houder is (geweest) van deze bankrekening. (…)”
De onder 2.8 bedoelde vragen aan [A] met betrekking tot rekening [000000] zijn herhaald bij brief van 16 oktober 2002. [A] heeft daarbij volhard in zijn ontkenning ook de houder van die KB-Lux rekening te zijn.
De Inspecteur heeft in eerste instantie [A] geïdentificeerd als rechthebbende op de KB-Lux rekening [000000]. In dat verband schrijft de Inspecteur op 10 december 2002 aan [A], onder meer:
“(…)
Feiten
Ik beschik over de volgende gegevens waaruit blijkt dat u tenminste één bankrekening aanhoudt of heeft aangehouden in het buitenland.
Rekening op naam van: [F] OU MM [X]
Rekeningnummer: [000000]
Bank: Kredietbank Luxemburg
Saldo per 31-01-1994: Fl. 115.386 positief
De FIOD heeft deze gegevens over de rekeninghouder vergeleken met onder andere gegevens van de Belastingdienst welke gebaseerd zijn op het bevolkingsregister. Uit die analyse komt u naar voren als rekeninghouder.
(…)”
Bij brief van 12 december 2002 aan de Inspecteur, ontkent [A] wederom de houder van bankrekeningnummer [000000] te zijn.
Met dagtekening 31 december 2002 heeft de Inspecteur in verband met het tegoed op rekening [000000] een navorderingsaanslag IB/PVV 1990 opgelegd aan [A]. Daartegen is tijdig bezwaar gemaakt.
In een proces-verbaal van ambtshandeling van de FIOD-ECD van 1 mei 2003 is onder meer opgenomen:
" (…)
1. Op de afdruk van de microfiche van de KB Lux komt onder meer voor de naam:
[F] ou [X].
2. Uit de match van het clientenbestand KB Lux met het BVR-bestand komt één hit voor op naam van Mw. [X], geboren [in]1903 (…). Volgens het BVR is het ervenadres van Mw. [X] (…) [K] (België).
3. Volgens informatie van het Kadaster Utrecht betreft dit Mw. [X], gehuwd geweest met [F].
4. Op een afdruk van een microfiches van de KB Lux komt ook voor de rekeninghouder "[A]", rekeningnummer [000001]. Deze rekeninghouder is geïdentificeerd als [A] (…), met als adres (…) [K] (België). Dit is het ervenadres van Mw. [X]. Hieruit leidt ik af dat [A] een zoon is van Mw. [X].
5. Uit de match van het BVR-bestand met het RDW-bestand zie ik dat de eerste voornaam van [A] is: [A1].
Conclusie.
Uit de match van de rekeninghouder(s), zoals vermeld op de microfiches van de KB Lux met de Belastingdienst ten dienste staande landelijke bestanden, komt slechts de combinatie [A] / Mw. [X] als enige rekeninghouder in aanmerking, zoals hierboven staat vermeld.
(…)"
Met dagtekening 31 mei en 6 juni 2003 heeft de Inspecteur aan [A] ter zake van de rekening [000000] ook navorderingsaanslagen IB/PVV en VB opgelegd over jaren na 1990, waartegen steeds tijdig bezwaar is gemaakt. In zijn brief van 26 juni 2003 schrijft de Inspecteur aan de gemachtigde van [A] dat hij de afhandeling van die bezwaarschriften, ondanks dat [A] daarmee niet instemt, zal aanhouden.
Bij brief van 22 januari 2004 schrijft de Inspecteur aan de gemachtigde van [A] dat de uitspraak op het bezwaarschrift tegen de navorderingsaanslag IB 1990 met een jaar is verlengd.
In zijn brief van 10 september 2004 verzoekt de gemachtigde van [A] de Inspecteur per omgaande uitspraak te doen op de bezwaren, tegen de aanhouding waarvan [A] zich steeds heeft verzet. De Inspecteur heeft daarop bij brief van 24 september 2004 geantwoord.
Na een briefwisseling nodigt mr. [L], Belastingdienst/Kantoor Heerlen [A] uit voor een gesprek. Tijdens dat gesprek, dat plaatsvond op 15 december 2004, deelt [L] aan [A] mee dat hij twijfelt aan de juistheid van de identificatie van [A] als houder van de KB-Lux rekening [000000]. [L] geeft aan dat hij tot de conclusie is gekomen dat met “[F]” de vader van [A] is bedoeld, en laatstgenoemde niet langer als gerechtigde tot de KB-Lux rekening met nummer [000000] te beschouwen.
Met dagtekening 5 en 14 januari 2005 heeft de Inspecteur de aan [A] in verband met het tegoed op de KB-Lux rekening [000000] opgelegde navorderingsaanslagen vernietigd.
De Inspecteur heeft belanghebbenden op 3 maart 2005 een vragenbrief gestuurd ter zake van door erflaatster in het buitenland aangehouden bankrekeningen. Hij heeft belanghebbenden daarbij onder meer gewezen op artikel 47, eerste lid, onderdeel a, artikel 49, artikel 25, zesde lid, onderdeel b, en artikel 27e, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) inzake de omkering van de bewijslast. Als bijlage bij deze brief is een formulier “Verklaring Buitenlandse Bankrekeningen” gevoegd. In dit formulier wordt van belanghebbenden gevraagd – onder vermelding van onder andere rekeningnummers, namen van buitenlandse banken en jaren van opening van de rekeningen – aan te geven van welke in het buitenland aangehouden bankrekeningen erflaatster rekeninghouder is geweest.
Daarop heeft [A] gereageerd en verzocht om meer gegevens. Bij brief van 18 maart 2005 heeft de Inspecteur de gegevens uit het renseignement met betrekking tot erflaatster toegestuurd.
Bij brief van 28 april 2005 heeft [A] medegedeeld geen informatie te kunnen verstrekken op de grond dat hij niet over de gevraagde gegevens beschikt.
Bij brief van 12 mei 2005 heeft de Inspecteur [A] gevraagd schriftelijk navraag te doen bij KB-Lux. Bij die brief is een voorbeeldbrief aan KB-Lux gevoegd.
[H] heeft bij brief van 31 mei 2005 aan KB-Lux het volgende geschreven:
" (…)
Onlangs ben ik, als erven van [X], (…) benaderd door de belastingdienst. Zij schrijven dat uit onderzoek is gebleken dat mijn moeder houdster is geweest van een rekening bij uw bank. (…)
Indien u dit bevestigend beantwoordt, erkent u hiermee tevens dat de informatie waarover de belastingdienst beschikt van de Kredietbank Luxembourg afkomstig is, correct is en dat met de gegevens niet is gemanipuleerd. In aansluiting hierop heeft de Belastingdienst ons thans verzocht om inzake de rekening [000000] (…) een aantal inlichtingen te verstrekken zoals vermeld op de meegezonden brief van de Belastingdienst (zie bijlage).
(…)
N.B. U wordt verzocht uw antwoord op dit schrijven ook aan de belastingdienst toe te zenden. Het adres staat vermeld op de meegezonden brief van de belastingdienst."
[A] heeft daarop bij brief van 4 juni 2005 aan de Inspecteur medegedeeld dat zijn broer gegevens bij KB-Lux heeft opgevraagd. Bij brief van 9 augustus 2005 heeft [A] medegedeeld geen reactie van KB-Lux te hebben ontvangen.
Bij brief van 26 september 2005 heeft de Inspecteur vragen gesteld over de wijze waarop door belanghebbenden bij KB-Lux gegevens zijn opgevraagd.
Daarop heeft [A] bij brief van 1 oktober 2005 gereageerd. In die brief staat onder meer het volgende:
" (…)
1. (…)
2. De brief die mijn broer naar de Kredietbank heeft gezonden is het gevolg van het feit dat uit uw onderzoek naar voren is gekomen dat mijn moeder houdster van een buitenlandse rekening zou zijn geweest (…). De inlichtingen die hij aan de bank vraagt zijn echter geheel conform uw wensen omdat hij uw brief van 12 mei 2005 met de bijlage ook naar de bank heeft gestuurd. In deze bijlage wordt door u expliciet gevraagd naar informatie over de rekening(en) die mijn ouders zouden hebben gehad.
3. Ten behoeve van het afhandelen van de erfenis is destijds door de notaris een aantal verklaringen van erfrecht afgegeven. Deze zijn alle gebruikt (…). Momenteel beschikken wij niet meer over restant exemplaren van deze verklaringen.
(…) "
Bij brief van 7 oktober 2005 heeft de Inspecteur belanghebbenden verzocht opnieuw een brief naar KB-Lux te sturen met de vraag of hun vader rekeninghouder is of is geweest en daarbij een verklaring van erfrecht te voegen. Verder heeft de Inspecteur gevraagd de passage omtrent het rechtstreeks toesturen van stukken aan de Belastingdienst niet in de nieuwe brief op te nemen.
[A] heeft bij brief van 20 oktober 2005 aan KB-Lux, onder overlegging van een kopie van zijn paspoort en de verklaring van erfrecht van de echtgenoot van erflaatster van 10 mei 1965, het volgende geschreven:
" (…)
Per brief van 1 oktober 2005 heeft de Nederlandse Belastingdienst mij verzocht aan u te vragen of mijn vader houder is geweest van bovenvermelde rekening.
Bij dezen breng ik dan ook het verzoek van de Belastingdienst aan u over.
(…) "
Bij brief van 26 oktober 2005 heeft [A] de Inspecteur medegedeeld dat hij op 20 oktober 2005 gehoor heeft gegeven aan het verzoek nogmaals KB-Lux te benaderen. Bij brief van 2 december 2005 heeft [A] de Inspecteur te kennen gegeven geen reactie van KB-Lux te hebben ontvangen en dat daarmee volgens hem vast staat dat zijn ouders geen rekeninghouders zijn geweest bij KB-Lux. Bij brief van 7 maart 2006 heeft [A] de Inspecteur herinnerd aan zijn brief van 2 december 2005.
De Inspecteur heeft daarop gereageerd bij brief van 17 maart 2006.
[A] heeft daarop gereageerd bij brief van 23 mei 2006. Daarbij heeft hij onder meer als bijlage gevoegd het Algemeen Reglement der Verrichtingen van KB-Lux, waarin onder meer het volgende staat vermeld:
" (…)
XII. NALATENSCHAPPEN
72(1) Bij het overlijden van een cliënt of van zijn echtgenoot, dient de Bank hiervan zonder uitstel te worden verwittigd. Indien de Bank hiervan niet of laattijdig wordt geïnformeerd, wijst zij elke verantwoordelijkheid af indien na het overlijden van de cliënt, de andere houders of gevolmachtigden over de tegoeden op de rekening beschikken.
72(2) Om de teruggave van de tegoeden en de opening van de kluizen van de overledene te bekomen, dient de Bank in het bezit te komen van de stukken waaruit de erfopvolging blijkt, alsmede van de schriftelijke instemming van alle rechtverkrijgenden. De Bank is niet aansprakelijk voor de echtheid van de overgelegde documenten.
72(3) De Bank mag ingaan op elke vraag om inlichtingen vanwege een mede-erfgenaam of een algemene legataris, en de eventueel daaraan verbonden kosten ten laste leggen van de nalatenschap.
72(4) Tenzij anders overeengekomen, richt de Bank de correspondentie met betrekking tot de nalatenschap naar het laatst bekende adres van de overledene of naar een van de rechtverkrijgenden,
(…) "
De Inspecteur heeft bij brief van 30 juni 2006 aangekondigd de thans in geding zijnde navorderingsaanslagen IB/PVV en VB op te leggen. Tegen de met dagtekening 15 en 18 juli 2006 opgelegde belastingaanslagen hebben belanghebbenden tijdig bezwaar gemaakt.
Bij brief van 13 september 2006 heeft de Inspecteur de gemachtigde van belanghebbenden verzocht in te stemmen met het aanhouden van de afdoening van de bezwaren in verband met de lopende procedures over het Rekeningenproject.
Bij brief van 15 september 2006 heeft de gemachtigde van belanghebbenden laten weten niet in te stemmen met de aanhouding van de bezwaren.
De Inspecteur heeft bij brief van 18 september 2006 medegedeeld dat hij voorlopig nog geen uitspraak op de bezwaren zal doen en dat hij de termijn voor afdoening van de bezwaren van één jaar eventueel nog kan verlengen.
Bij brief van 4 augustus 2007 heeft [A] de Inspecteur laten weten dat de termijn van één jaar inmiddels bijna is verstreken. Hij verzoekt de Inspecteur contact op te nemen om een datum voor het hoorgesprek vast te stellen.
Op 29 augustus 2007 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden met [A]. Het verslag daarvan heeft de Inspecteur bij brief van 10 september 2007 verzonden. Daarop heeft [A] bij brief van 20 september 2007 gereageerd. De Inspecteur heeft daarop bij brief van 26 september 2007 gereageerd, waarop [A] heeft gereageerd bij brief van 12 oktober 2007.
Bij brief van 19 december 2007 heeft de Inspecteur medegedeeld dat hij er de voorkeur aan geeft op korte termijn nog geen uitspraak op de bezwaren te doen, omdat hij de feiten, omstandigheden en gronden in het bezwaarschrift nogmaals zorgvuldig wil wegen. Bij brief van 4 december 2008 heeft de Inspecteur de stand van zaken medegedeeld over de proefprocedures in het kader van het Rekeningenproject en de prejudiciële vragen die door de Hoge Raad zijn gesteld over de verlengde navorderingstermijn van artikel 16, vierde lid, AWR. Daarbij heeft hij belanghebbenden medegedeeld dat in afwachting van de uitspraken in deze procedures, de afhandeling van de bezwaarschriften wordt aangehouden.
Bij brief van 17 december 2011 heeft [A] de Inspecteur verzocht om uitspraak op de bezwaren te doen.
Bij brief van 13 februari 2012 heeft de Inspecteur medegedeeld dat hij voornemens is de bezwaren ongegrond te verklaren, met uitzondering van de hoogte van de toegepaste correctiefactor, die – overeenkomstig de door de Hoge Raad gewezen arresten op dit punt – zal worden verlaagd van 1,5 naar 1.
Op 8 maart 2012 is [A] nogmaals door de Inspecteur gehoord. Daarvan is op 13 maart 2012 een verslag verzonden.
Vervolgens is met dagtekening 20 april 2012 (navorderingsaanslagen voor de jaren 1994 tot en met 2000) en met dagtekening 9 juli 2012 (navorderingsaanslagen voor de jaren 2001 en 2002) op de bezwaren van belanghebbenden beslist.
Belanghebbenden hebben hiertegen beroepschriften ingediend bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft de beroepen bij uitspraak van 19 maart 2013 gegrond verklaard doch uitsluitend in verband met de overschrijding van de redelijke termijn, en de uitspraken op bezwaar in stand gelaten.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vragen:
1. Heeft de Inspecteur de op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) overgelegd?
2. Maakt de Inspecteur in het kader van deze procedure rechtmatig gebruik van de vanuit België verkregen informatie met betrekking tot de in geschil zijnde bankrekening bij KB-Lux?
3. Heeft de Inspecteur aannemelijk gemaakt dat erflaatster gerechtigd was tot de betreffende bankrekening bij KB-Lux (identificatie)?
4. Heeft de Inspecteur terecht de bewijslast omgekeerd en heeft hij de navorderingsaanslagen gebaseerd op een redelijke schatting van het inkomen en vermogen van erflaatster?
5. Heeft de Inspecteur het evenredigheidsbeginsel (vereiste van voortvarendheid) geschonden bij het opleggen van die navorderingsaanslagen waarbij de Inspecteur gebruik heeft gemaakt van artikel 16, vierde lid, AWR?
6. Hebben belanghebbenden recht op een bedrag van € 10.000 wegens vergoeding van immateriële schade door overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaar- en beroepsfase?
7. Heeft de Rechtbank de Inspecteur gelast een juist bedrag aan griffierechten aan belanghebbenden te vergoeden?
Belanghebbenden beantwoorden de vragen 1, 2, 3, 4 en 7 ontkennend en de overige vragen bevestigend.
De Inspecteur beantwoordt de vragen 1, 2, 3, 4 en 7 bevestigend en de overige vragen ontkennend.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbenden concluderen tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar, de navorderingsaanslagen en de heffingsrentebeschikkingen.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.