Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-05-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:3538, 14-00769

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-05-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:3538, 14-00769

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
19 mei 2015
Datum publicatie
22 mei 2015
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2015:3538
Zaaknummer
14-00769

Inhoudsindicatie

In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur de verkrijgingsprijs van de aandelen in de B.V. op het juiste bedrag heeft vastgesteld. Daarbij spitst het geschil zich toe op de vraag of de Inspecteur bij de vaststelling van de verkrijgingsprijs terecht geen rekening heeft gehouden met de door belanghebbende gestelde vordering op de GmbH. De Inspecteur heeft ter zitting van de Rechtbank het nadere standpunt ingenomen dat de verkrijgingsprijs van de aandelen in de B.V. op een bedrag van € 417.024 dient te worden vastgesteld.

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Leeuwarden

nummer 14/00769

uitspraakdatum: 19 mei 2015

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 8 juli 2014, nummer AWB LEE 13/1782, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Emmen (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

De Inspecteur heeft bij beschikking van 22 augustus 2008 de verkrijgingsprijs van de aandelen in [A] B.V. te [Z] (hierna: de B.V.) per 28 maart 2002 vastgesteld op € 283.000.

1.2

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de bestreden beschikking gehandhaafd.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 8 juli 2014 gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, de verkrijgingsprijs van de aandelen in de B.V. vermeerderd tot een bedrag van € 417.024, bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar, de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht van € 44 aan belanghebbende te vergoeden en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.704,50.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Tot de stukken van het geding, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2015 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord drs. [B] als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door mr. [C], alsmede [D] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [E] en [F].

1.7

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende, geboren [in] 1965, dreef aanvankelijk samen met zijn vader in maatschapsverband een melkveehouderij in [Z]. Belanghebbendes vader is [in] 1999 overleden. De onderneming (van belanghebbendes vader) is geruisloos doorgeschoven naar belanghebbende en zijn zuster, mevrouw [G] (hierna: zijn zus). De winstverdeling binnen de maatschap tussen belanghebbende en zijn zus was 75% - 25%.

2.2

In 1998 heeft de maatschap [H] een melkquotum verkocht, waarvoor in dat jaar een vervangingsreserve is gevormd ten bedrage van f 689.422. In verband met een tweede verkoop van een melkquotum in 1999 is op de balans van de maatschap per 31 december 1999 een vervangingsreserve van f 1.230.257 gevormd.

2.3

In verband met zijn wens om de melkveehouderij uit te breiden en de verkoopopbrengst uit de melkquota te investeren legde belanghebbende eind 1998 contacten in (voormalig Oost)Duitsland voor de overname van een agrarisch bedrijf, gedreven door [I] GmbH (hierna: de GmbH). Omdat het niet mogelijk bleek de pachtrechten van de door dat bedrijf geëxploiteerde gronden over te dragen aan belanghebbende, is bij de bedoelde overname afgezien van het aanvankelijke voornemen van belanghebbende van overname van activa en passiva en is gekozen voor een aandelentransactie. Op 21 oktober 1998 kocht belanghebbende de aandelen in de GmbH voor DM 1. Gelet op de omvangrijke schuldenlast van de GmbH, diende belanghebbende ter verkrijging van de aandelen in de GmbH DM 2.000.000 aan de herfinanciering van deze schulden bij te dragen. In verband hiermee heeft belanghebbende DM 150.000 (valutadatum 12 oktober 1998) aan de [a-bank] en DM 1.850.000 (valutadatum 13 november 1998) aan een Duitse notaris overgemaakt. Ter financiering van deze DM 2.000.000 (DM 150.000 plus DM 1.850.000) heeft belanghebbende onder meer f 2.085.000 bij de [b-bank] geleend. Omtrent de aflossing is bepaald dat deze plaatsvindt bij verkoop van het bedrijf en/of bij het vrijkomen van de gelden uit de verkoop van de melkquota, echter uiterlijk op 31 mei 1999.

2.4

De opbrengst van de verkoop van deze melkquota is aangewend voor de aflossing van de hiervoor bedoelde schuld aan de [b-bank].

2.5

De B.V. is opgericht op 28 maart 2002. Belanghebbende heeft in de B.V. bij oprichting zijn onderneming, bestaande uit zijn aandeel in de maatschap met zijn zus, met toepassing van artikel 18 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet IB 1964) per 31 december 2000 (het overgangstijdstip) ingebracht als storting op de aandelen. Zijn zus heeft mutatis mutandis hetzelfde gedaan met haar onderneming, bestaande uit haar aandeel in de maatschap. Belanghebbende en zijn zus nemen vanaf de oprichting van de B.V., ieder voor de helft, deel in het geplaatste aandelenkapitaal.

2.6

In de inbrengbeschrijving per 31 december 2001 van de in de B.V. in te brengen zaken, met dagtekening 27 maart 2002, opgesteld door [J], registeraccountant, is onder de vorderingen opgenomen een bedrag van f 2.599.198 (€ 1.179.465) als “lening Duitsland”. In deze inbrengbeschrijving zijn de aandelen in de GmbH niet vermeld. De aandelen in de GmbH zijn ook niet geleverd aan de B.V.

2.7

Belanghebbende heeft de aandelen in de GmbH in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 1998 voor een bedrag van f 1 opgenomen als aanmerkelijk belang-aandelen. In voormelde aangifte heeft belanghebbende verder als toelichting op de “winst uit onderneming” onder meer het volgende vermeld:

“In 1998 hebben er vanuit Nederland investeringen plaatsgevonden in een in Duitsland gevestigde onderneming welke wordt gedreven in een in Duitsland gevestigde onderneming welke wordt gedreven in de vorm van een GmbH & Co. KG. Deze rechtsvorm wordt vanuit Nederlandse optiek beschouwd als een besloten commanditaire vennootschap (VOF-vorm). De investeringen hebben plaatsgevonden door aanwending van de vervangingsreserve welke in Nederland is gevormd. De heer [X] heeft op 21 oktober 1998 de aandelen van [I] GmbH gekocht voor DM 1. Vanuit de Nederlandse onderneming wordt tezamen met [I] GmbH deze onderneming gedreven. (…).”.

Onder “Waarde schuldvorderingen en winstbewijzen AB-aandelen” is in de aangifte vermeld:

Vanuit Nederland hebben er investeringen plaatsgevonden in een samenwerkingsverband met [I] GmbH. Er is geen sprake van een lening.”.

2.8

De aanslag IB/PVV voor 1998 ten name van belanghebbende is conform de ingediende aangifte opgelegd met dagtekening 10 september 2002. Deze aanslag staat onherroepelijk vast.

2.9

Op de openingsbalans van de B.V. is onder de vorderingen opgenomen een bedrag van € 1.179.465 (f 2.599.198) als “lening Duitsland”.

2.10

De gemachtigde van belanghebbende schrijft in zijn brief van 16 februari 2005 aan de Inspecteur onder meer het volgende:

“(…)De jaarstukken zijn niet juist aangezien in de jaarstukken een vordering op [I] GmbH is opgenomen. Zoals in eerdere correspondentie omtrent de behandeling van het art. 18 verzoek en de correspondentie met betrekking tot de IB 1999 van de heer [X] en mevrouw [G] is aangegeven betreft het hier een investering in een samenwerkingsverband met [I] GmbH. In de correspondentie en processtukken m.b.t. het beroep IB 1999 is hieromtrent onder andere aangegeven dat er of een samenwerkingsverband is beoogd in de vorm van een GmbH & Co KG, of dat sprake kan zijn van een grensoverschrijdende fiscale eenheid (o.a. gebaseerd op de bij het HvJ lopende zaak Marks&Spencer). Bovendien, ook volgens het recente besluit van Financiën van 18 december 2004, nr. CPP2004/2730M wordt de GmbH & Co KG als een transparante rechtsvorm aangemerkt. (…) De fiscale balans wijkt af van de bij het verzoek-art.18 gevoegde openingsbalans. De afwijking heeft te maken met de afboeking van de vervangingsreserve op de investering in Duitsland. Op de openingsbalans is het bedrag van de vervangingsreserve ad. € 748.071 afgeboekt op het bedrag van de investering in Duitsland ad. € 1.179.465 zodat een investering resteert van € 431.394. (…) Voor het overige klopt de fiscale openingsbalans met de balans zoals gepresenteerd in bijlage 9 bij het art.18-verzoek, met dien verstande dat in bijlage 9 de bedragen in guldens staan vermeld. Aangezien de aandelen in [I] GmbH voor 1DM zijn gekocht door [X] zijn deze als zodanig niet in de openingsbalans meegenomen. Echter, deze aandelen moeten geacht worden te zijn ingebracht in [A] B.V.. Eventueel zal dit nog via een akte van rectificatie worden verwerkt.”.

2.11

De in de brief van 16 februari 2005 genoemde GmbH & Co KG is niet tot stand gekomen.

2.12

De Inspecteur heeft bij beschikking van 22 augustus 2008 de verkrijgingsprijs van de aandelen in de B.V. per 28 maart 2002 vastgesteld op € 283.000. De Inspecteur heeft bij de berekening van de verkrijgingsprijs van de aandelen in de B.V. geen rekening gehouden met het als lening of anderszins gepresenteerde bedrag van € 1.179.465 (f 2.599.198).

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur de verkrijgingsprijs van de aandelen in de B.V. op het juiste bedrag heeft vastgesteld. Daarbij spitst het geschil zich toe op de vraag of de Inspecteur bij de vaststelling van de verkrijgingsprijs terecht geen rekening heeft gehouden met de door belanghebbende gestelde vordering op de GmbH. De Inspecteur heeft ter zitting van de Rechtbank het nadere standpunt ingenomen dat de verkrijgingsprijs van de aandelen in de B.V. op een bedrag van € 417.024 dient te worden vastgesteld. Partijen hebben ter zitting van het Hof verklaard dat in hoger beroep geen geschil meer bestaat over de cijfermatige uitkomst van elkaars standpunt.

3.2

Belanghebbende beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en verhoging van de vastgestelde verkrijgingsprijs tot op € 1.467.000.

3.3

De Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.4

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing