Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 02-06-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:3977, 14/00722, 14/00723, 14/00724 en 14/00725
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 02-06-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:3977, 14/00722, 14/00723, 14/00724 en 14/00725
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 2 juni 2015
- Datum publicatie
- 2 juli 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2015:3977
- Zaaknummer
- 14/00722, 14/00723, 14/00724 en 14/00725
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Navordering. Nieuw feit? Toepassing autokostenfictieregeling
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
Nummers 14/00722 t/m 14/00725
uitspraakdatum: 2 juni 2015
Uitspraak van de zevende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 19 juni 2014, nummers AWB 13/7603, AWB 13/7604, AWB 13/7605 en AWB 13/7723, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn over de jaren 2008 en 2009 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 55.525 en € 57.268. Aan heffingsrente zijn daarbij bedragen berekend van respectievelijk € 690 en € 440.
Aan belanghebbende is voorts voor het jaar 2010 een aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.672 en een inkomen uit aanmerkelijk belang van € 6.966. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 260.
Tevens is voor het jaar 2010 aan belanghebbende een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 11.480. Daarbij is aan heffingsrente een bedrag berekend van € 7.
Belanghebbende heeft tegen de in 1.1 tot en met 1.3 genoemde (navorderings-) aanslagen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft de bezwaren ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen bij uitspraak van 19 juni 2014 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2015 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en mr. [A] als de gemachtigde van belanghebbende. Namens de Inspecteur zijn verschenen [B] en [C]. Het onderzoek ter zitting is geschorst. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat op 8 april 2015 naar partijen is verzonden.
Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 april 2015, waarbij wederom aanwezig waren belanghebbende en zijn gemachtigde mr. [A] en namens de Inspecteur [B] en [C]. Belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende was in de periode van april 1991 tot eind 2003 in dienstbetrekking werkzaam voor [D]. [D] stelde aan belanghebbende een auto ter beschikking. Belanghebbende voerde in die tijd een rittenregistratie van de met de auto verreden kilometers. Volgens die rittenregistratie werd de auto per kalenderjaar voor niet meer dan 500 kilometers voor privédoeleinden gebruikt. In de periode dat belanghebbende werkzaam was voor [D] is geen bijtelling voor privégebruik van de auto toegepast.
Belanghebbende heeft op 19 maart 2003 [E] B.V. (hierna: de BV) opgericht. Hij is directeur en enig aandeelhouder van de BV. Hij verricht vanaf eind 2003 - als enig werknemer van de BV - werkzaamheden voor de werkmaatschappijen waarvan de BV aandeelhouder is. De aard van de werkzaamheden is in grote mate vergelijkbaar met de werkzaamheden die belanghebbende voor [D] in dienstverband verrichte.
Op het moment dat de dienstbetrekking bij [D] eindigde, eindige ook de terbeschikkingstelling van de in 2.1 bedoelde auto door [D]. Belanghebbende heeft de auto die hij in privé in eigendom had (mede) gebruikt voor zakelijke ritten vanaf het moment dat de werkzaamheden voor de BV aanvingen. In maart 2004 heeft de BV voor het eerst een auto aangeschaft die aan belanghebbende in gebruik is gegeven. Voor de privéritten van belanghebbende heeft de BV vanaf dat moment huur in rekening gebracht.
Vanaf het begin van het jaar 2008 tot 5 juni 2009 gebruikte belanghebbende een Saab 9-5 Sedan 3.0 T V6 met kenteken [00-YY-YY] en met een cataloguswaarde van € 54.651. Vanaf 5 juni 2009 maakte belanghebbende gebruik van een Volkswagen Transporter bestel D 128 KW, DC automaat met kenteken [00-YYY-00] en met een cataloguswaarde van € 56.870. Deze auto’s waren eigendom van de BV.
Op 26 september 2012 heeft de Inspecteur een boekenonderzoek bij de BV aangekondigd in het kader van een deelonderzoek ‘bijtelling privé gebruik auto’, waarbij de aanvaardbaarheid van de loonheffingaangiften en de afgedragen loonheffingen uitsluitend zouden worden beoordeeld op de fiscale verwerking van de in 2.4 bedoelde auto’s in de jaren 2009 en 2010. Op 3 oktober 2012 heeft de Inspecteur mondeling aangekondigd dat hij ook het jaar 2008 in het onderzoek zou betrekken.
In het controlerapport van 11 oktober 2012 heeft de Inspecteur vermeld dat belanghebbende de in 2.4 bedoelde auto’s in de jaren 2008 tot en met 2010 jaarlijks voor meer dan 500 kilometers voor privé doeleinden heeft gebruikt. In de aangiften loonheffing heeft de BV over die jaren geen bijtelling voor privé gebruik auto toegepast, omdat de BV jaarlijks een factuur naar belanghebbende stuurde voor de gereden niet-zakelijke kilometers. Voor het jaar 2008 heeft de BV € 1.910,84 aan belanghebbende in rekening gebracht voor 4.080 niet-zakelijk gereden kilometers, voor het jaar 2009 € 2.654,41 (4.986 kilometers) en voor het jaar 2010 € 2.738,79 (4.278 kilometers).
De Inspecteur heeft naar aanleiding van het boekenonderzoek geconcludeerd dat de BV ten onrechte in de jaren 2008 tot en met 2010 geen bijtelling voor het privégebruik van de ter beschikking gestelde auto in de aangiften loonheffing heeft verwerkt. Uit praktisch oogpunt heeft de Inspecteur ervoor gekozen de correcties te verwerken in de inkomstenbelasting en heeft aan belanghebbende voor de jaren 2008 en 2009 navorderingsaanslagen IB/PVV opgelegd en voor het jaar 2010 een correctie op de ingediende aangifte IB/PVV aangebracht. De correcties zijn als volgt berekend:
Jaar |
Bijtelling |
Af: bijdrage |
Correctie |
|
2008 |
25% x € 54.651= |
€ 13.663 |
€ 1.911 |
€ 11.752 |
2009 |
25% x € 54.651 x 5/12 = |
€ 5.693 |
||
25% x € 56.780 x 7/12 = |
€ 8.294 |
|||
€ 13.986 |
€ 2.655 |
€ 11.331 |
||
2010 |
25% x € 56.870 = |
€ 14.218 |
€ 2.738 |
€ 11.480 |
Met dagtekening 1 december 2012 heeft de Inspecteur aan belanghebbende navorderingsaanslagen IB/PVV voor de jaren 2008 en 2009 opgelegd. Met dagtekening 24 januari 2013 heeft de Inspecteur de aanslagen IB/PVV en ZVW voor het jaar 2010 opgelegd. De Inspecteur heeft de tegen deze (navorderings-)aanslagen gerichte bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat voor 2008 en 2009 sprake is van een voor navordering vereist nieuw feit. Voorts heeft de Rechtbank geoordeeld dat de bijtellingen in de onderhavige jaren terecht zijn gecorrigeerd en dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Inspecteur een toezegging heeft gedaan waaraan hij het in rechte te beschermen vertrouwen heeft mogen ontlenen dat de bijtellingen achterwege konden blijven.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is (i) of voor 2008 en 2009 sprake is van een nieuw feit, (ii) of de auto’s van de BV in 2008, en 2009 en 2010 aan belanghebbende voor privédoeleinden ter beschikking zijn gesteld in de zin van artikel 3.81 Wet IB 2001 in verbinding met artikel 13bis Wet op de loonbelasting 1964 (tekst 2008 tot en met 2010; hierna: Wet LB) en (iii) of sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel.
Belanghebbende beantwoordt de eerste twee vragen ontkennend en de laatste bevestigend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvattingen toegedaan.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot vernietiging van de navorderingsaanslagen IB/PVV 2008 en 2009 en de aanslag ZVW 2010 en tot vermindering van de aanslag IB/PVV 2010.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.