Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 02-06-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:3981, 14/00479
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 02-06-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:3981, 14/00479
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 2 juni 2015
- Datum publicatie
- 12 juni 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2015:3981
- Zaaknummer
- 14/00479
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting. Beroep ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard door rechtbank. Motivering en machtiging. Wijziging belang. Verplichte vrijval herinvesteringsreserve?
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 14/00479
uitspraakdatum: 2 juni 2015
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 3 april 2014, nummer AWB 13/5069, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Zwolle (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 238.811. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag en de beschikking gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 3 april 2014 niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2015 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A], als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [B], alsmede mr.dr. [C] namens de Inspecteur.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan op 10 februari 2015 door de griffier afschriften aan partijen zijn toegezonden.
Bij dezelfde brief van 10 februari 2015 heeft het Hof partijen mededeling gedaan van zijn besluit om het onderzoek op de voet van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te heropenen.
De Inspecteur heeft hierop bij brief van 11 maart 2015 gereageerd. Daarbij heeft hij een “Rapport van bevindingen” van 3 maart 2015 overgelegd, betreffende een derdenonderzoek. Van de ingezonden stukken zijn afschriften verzonden aan de wederpartij. Belanghebbende heeft de reactie van de Inspecteur niet beantwoord.
Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2015 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A], als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [B], alsmede mr.dr. [C] namens de Inspecteur.
Van het verhandelde ter zitting van 9 april 2015 is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is op 1 januari 1980 opgericht en exploiteert sindsdien een onderneming bestaande uit de aan- en verkoop en verhuur van onroerende zaken.
Ter zake van de verkoop van het pand [a-straat] 15-17 te [D] is in 2007 door belanghebbende een herinvesteringsreserve gevormd. Het bedrag van deze herinvesteringsreserve bedroeg ultimo 2008 € 251.650.
Op 22 oktober 2009 droeg toenmalig aandeelhouder [E] 100% van zijn aandelen in belanghebbende over aan [F] B.V., welke vennootschap vanaf dat tijdstip tevens de enig bestuurder van belanghebbende is geworden. Vervolgens is op 12 november 2009 de naam van belanghebbende gewijzigd van “[G] B.V.” in “[X] B.V.”.
Bestuurder en enig aandeelhouder van [F] B.V. is mevrouw [I].
Belanghebbende heeft in haar – op 23 mei 2011 ingediende – aangifte vennootschapsbelasting 2009 op de commerciële en fiscale eindbalans 2009 geen vervangend bedrijfsmiddel geactiveerd. De herinvesteringsreserve is door belanghebbende in haar aangifte vennootschapsbelasting 2009 op de eindbalans gehandhaafd en niet afgeboekt op een vervangend bedrijfsmiddel.
In antwoord op vragen van de Inspecteur in het kader van het bezwaarschrift tegen de aanslag vennootschapsbelasting 2007 van belanghebbende, heeft [E] namens haar op 27 oktober 2009 aan de Inspecteur, onder meer geschreven:
“(…)
Voor wat betreft het voornemen tot verkoop doe ik u hierbij notulen toekomen van de laatst gehouden aandeelhoudersvergadering van 7 september 2009, waarin het voornemen tot herinvestering nog eens werd vastgelegd. Na verkoop van het pand heb ik mijn makelaar opdracht gegeven uit te zien naar een vervangend object.
(…)”
De Inspecteur heeft de aangifte vennootschapsbelasting 2009 van belanghebbende gecorrigeerd, en de herinvesteringsreserve op grond van artikel 12a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb), aan de belastbare winst van belanghebbende over dat jaar toegevoegd. De Inspecteur heeft aldus het belastbaar bedrag van belanghebbende over 2009 als volgt vastgesteld:
Aangegeven belastbare winst -/- € 990
Correctie (herinvesteringsreserve) € 251.650
Belastbare winst € 250.660
Te verrekenen verliezen -/- € 13.849
Vastgesteld belastbaar bedrag € 236.811
De aanslag is met dagtekening van 2 juni 2012 vastgesteld. Het daartegen gerichte bezwaar van belanghebbende is door de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 19 juli 2013 afgewezen. In de bezwaarprocedure werd belanghebbende vertegenwoordigd door de heer [A].
Bij brief van 27 augustus 2013 heeft belanghebbende beroep aangetekend tegen de uitspraken op bezwaar van 19 juli 2013 betreffende de aanslag vennootschapsbelasting 2009 en de beschikking heffingsrente. In het beroepschrift is het volgende vermeld:
“(…)
Geachte heer/mevrouw,
Hierbij teken ik beroep aan tegen de beslissing van de Belastingdienst d.d. 19 juli 2013 op het bezwaarschrift d.d. 12 juli 2012 tegen de aanslag vennootschapsbelasting 2009, aanslagnummer [00000].V96.0112.
Een afschrift van de uitspraak op het bezwaarschrift is bijgevoegd.
Voor de motivering van dit beroepschrift verzoek ik u uitstel tot 24 september 2013.
Inmiddels, verblijf ik,
hoogachtend,
[X] BV
[A]”
Het beroepschrift is voorzien van een handtekening.
De bij het beroepschrift gevoegde uitspraak op bezwaar van 19 juli 2013 vermeldt onder meer:
“(…)
Samenvatting van uw bezwaar
(…)
Door de aandeelhouderswisseling in 2009 wordt de bestaande herinvesteringsreserve aan de winst toegevoegd op grond van artikel 12a Wet op de Vennootschapsbelasting.
In het door u ingediende bezwaarschrift geeft u aan dat voorafgaand aan de aandelenoverdracht van belanghebbende op 22 oktober 2009 er reeds verplichtingen zijn aangegaan tot herinvesteren.
(…)
Beoordeling van uw bezwaar
Niet in geschil is dat een herinvesteringsreserve gevormd kon worden ter zake van de vervreemding van de onroerende zaak. Het gaat om de vraag of herinvestering in vervangende onroerende zaken heeft plaatsgevonden voordat het uiteindelijke belang in [X] BV is gewijzigd.
(…)
Nu ik de gevraagde overeenkomst niet heb ontvangen en met de wetenschap dat in 2009 ook duidelijk werd dat de verkoop van de appartementen in het [K-gebouw] stagneerde en uiteindelijk helemaal teruggetrokken is ga ik er vanuit dat er geen sprake is van volledig economisch eigendom. De toevoeging van de herinvesteringsreserve aan de winst voorafgaand aan de aandeelhouderswisseling heeft terecht in 2009 plaatsgevonden.
(…)
Beslissing op uw bezwaar
Ik wijs uw bezwaar af.
(…)”
Bij aangetekende brief van 30 augustus 2013 heeft de Rechtbank belanghebbende onder meer verzocht binnen vier weken de gronden van het beroep aan de Rechtbank mee te delen en een machtiging over te leggen.
Bij brief van 24 september 2013 verzoekt [A] om verlenging van de onder 2.11 genoemde termijn met vier weken. Daarbij is – onder meer – het volgende vermeld:
“Onderdeel van de motivering vormt een in 2009 gesloten overeenkomst met [L] BV als ondernemer van een te bouwen object. Genoemde overeenkomst is in afschrift opgevraagd, maar tot op heden nog niet ontvangen.”
De Rechtbank reageert hierop bij brief van 30 september 2013. Voor zover hier van belang is in deze brief het volgende vermeld:
“(…)
Ik verleen u – op uw verzoek - uitstel om te reageren, en wel tot 22 oktober 2013.
Als u niet op tijd reageert, kan de rechtbank uw beroep niet-ontvankelijk verklaren. Dit wil zeggen dat uw beroep niet inhoudelijk wordt beoordeeld en dat de procedure wordt beëindigd.
(…)”
[A] heeft hierop gereageerd bij brief van 21 oktober 2013. In deze brief is het volgende vermeld:
“(…)
Inzake mijn beroepschrift d.d. 27 augustus 2013 tegen bovenvermelde aanslag, uw kenmerk met zaaknummer ARN 13/5069 VPB, verzoek ik u de termijn voor het indienen van een nadere motivering nog eenmaal voor een periode van vier weken, derhalve tot en met 19 november 2013, te verlengen, omdat het opgevraagde afschrift van de in 2009 gesloten overeenkomst met [L] BV als ondernemer van een te bouwen object, nog niet is ontvangen. Inmiddels is toegezegd dat dit afschrift op korte termijn zal worden toegezonden.
Bij het zenden van de motivering zal ik een schriftelijke machtiging overleggen.
(…)”
De Rechtbank heeft bij brief van 29 oktober 2013 op het verzoek van [A] gereageerd. In deze brief is voor zover hier van belang het volgende vermeld:
“(…)
Ik verleen u – op uw verzoek - opnieuw uitstel om te reageren, en wel tot 4 weken na verzending van deze brief. Verder uitstel wordt niet verleend. Als u niet op tijd reageert, kan de rechtbank uw beroep niet-ontvankelijk verklaren. Dit wil zeggen dat uw beroep niet inhoudelijk wordt beoordeeld en dat de procedure wordt beëindigd.
(…)”
Belanghebbende noch [A] heeft op de laatste brief van de Rechtbank gereageerd.
Naar aanleiding van verzoeken van de Inspecteur van 21 en 27 november 2013 aan [L] B.V. (hierna: [L] BV) heeft de heer drs. [M] namens deze de Inspecteur bij brief van 5 december 2013 – voor zover hier van belang – als volgt bericht:
“(…)
In uw brieven verzoekt u ons een afschrift toe te sturen van een koopovereenkomst met betrekking tot een nieuw te vervaardigen appartement in het [K-gebouw] tussen [X] B.V. c.q. [G] B.V. en [L] B.V.
Over uw verzoek kunnen wij kort zijn:
Er is nimmer een definitieve koopovereenkomst gesloten tussen [L] B.V. en één van deze vennootschappen.
Wij kunnen dus niet voldoen aan uw verzoek.
Wel kunnen wij u melden dat er zeker wel de intentie is geweest tot het sluiten van een koopovereenkomst tussen genoemde vennootschappen en [L] B.V.
(…)
Vervolgens is deze intentie omgezet naar een getekende overeenkomst in het project [N] gelegen binnen hetzelfde plangebied, alwaar wel een koopovereenkomst tot stand is gekomen.
(…)”
De in 2.17 bedoelde koopovereenkomst met betrekking tot het project [N] vermeldt dat deze op 29 november 2010 tussen [L] BV en belanghebbende tot stand is gekomen en op 30 november 2010 door partijen is getekend.
Met dagtekening 2 december 2013 heeft de Rechtbank aan partijen een zogenaamde “Vooraankondiging” van de voorgenomen mondelinge behandeling van de zaak ter zitting van 19 maart 2014 gezonden. Deze vooraankondiging vermeldt onder meer:
“Afhankelijk van onder andere de vraag of het griffierecht is betaald, aan alle formele vereisten is voldaan en/of de stukken van het bestuursorgaan zijn ontvangen, krijgt u zo spoedig mogelijk na deze vooraankondiging een definitieve uitnodigingsbrief met de datum en het tijdstip van de behandeling van uw zaak op de zitting.”
Bij aangetekende brief van 4 februari 2014 zijn partijen vervolgens door de Rechtbank uitgenodigd voor de voor mondelinge behandeling van de zaak.
Het onderzoek ter zitting bij de Rechtbank heeft plaatsgevonden op 19 maart 2014. Ter zitting heeft [A] een op 18 maart 2014 gedagtekende machtiging overgelegd waarvan de aanhef luidt:
“Machtiging
De ondergetekende:
[X] B.V.,
gevestigd te [Z], [b-straat] 32,
hierbij rechtsgeldig vertegenwoordigd door haar directeur /groot aandeelhouder,
[I],
geboren te [O] [in] 1949,
hierna te noemen: “volmachtgever”
Verleent hierbij volmacht aan:
[A],
wonende te [D] (…)
hierna te noemen: “gevolmachtigde”
om haar zowel in als buiten rechte te vertegenwoordigen in alle aangelegenheden aangaande de aanslag vennootschapsbelasting 2009 (…).
Deze volmacht houdt onder andere in (…) daartegen bezwaar te maken of beroep in te dienen (…) waaronder mede begrepen (…) hoger beroep.
(…)”
Bij uitspraak van 3 april 2014 heeft de Rechtbank het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard omdat zij geen gebruik heeft gemaakt van de haar geboden mogelijkheid om binnen de gestelde termijnen het beroep alsnog te motiveren en om alsnog een machtiging over te leggen, waaruit blijkt dat [A] gemachtigd is namens belanghebbende beroep in te stellen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het eerste onderzoek ter zitting van het Hof heeft plaatsgevonden op 15 januari 2015 te Arnhem. Bij brief van 10 februari 2015 heeft het Hof partijen mededeling gedaan van zijn besluit om het onderzoek op de voet van artikel 8:68 Awb te heropenen. Bij brief van 26 februari 2015 heeft het Hof partijen uitgenodigd voor de tweede mondelinge behandeling van de zaak op 9 april 2015. Daarbij zijn partijen gewezen op de mogelijkheid om getuigen en deskundigen mee te brengen of op te roepen.
Bij zijn schriftelijke reactie aan het Hof van 11 maart 2015 heeft de Inspecteur een kopie overgelegd van een “Rapport van bevindingen” van 3 maart 2015 met betrekking tot een op 23 februari 2015 door de Inspecteur bij [L] BV ingesteld derdenonderzoek. Daarbij is door [P] en [Q] van de Belastingdienst gesproken met de heren [R] (groepscontroller) en [S] (Financieel Beheer & ICT) van [L] BV.
Het in 2.24 vermelde rapport van bevindingen van [P]/[Q] vermeldt – onder meer – het volgende (bladzijde 2):
“Er is door ons expliciet gevraagd aan de heren [R] en [S] of er tussen [L] en dhr. [B]/[X] een concept-overeenkomst is opgemaakt ten aanzien van de voorgenomen koop van een appartement in het project [K-gebouw]. Dhr. [S] heeft hierop geantwoord dat dit niet het geval was. Hij kon hierover in de administratie van [L] geen vastlegging vinden.”
Als bijlage 4 bij het rapport van bevindingen is een e-mailbericht opgenomen van 12 november 2010 van [B] aan [M] van [L] BV waarin – onder meer – het volgende is vermeld:
“Van: [B] (…)
Verzonden: vrijdag 12 november 2010 (…)
Aan: [M]
CC: [A]
Onderwerp: gebouw [K-gebouw]
Beste [M]:
Conform onze afspraak van woensdag j.l. bevestig ik je als volgt
1. Onze privé beheers- en beleggingsmaatschappij koopt een appartement in het gebouw [K-gebouw].
(…)”
Als bijlage 5 bij het rapport van bevindingen is een intern memo van [L] BV opgenomen van 14 januari 2011 van [T] aan (mede) [M] waarin – onder meer – het volgende is vermeld:
“MEMO
(…)
Datum : 14 januari 2011
Project : 10 appartementen [K-gebouw] [D]
Onderwerp : Bespreekpunten overleg ma 17 jan 2011
Stand verkoop/belangstellenden:
1. (…)
(…)
5. [B]
(…)
10. (…)
Prijsvorming [B], appartement 5
Mail [M]
[B] heeft € 575.000 in gedachten en € 650.000,- is hem te veel.
Hij wil max € 600.000 betalen, is de inschatting.
Ik heb met hem afgesproken dat wij even in beeld brengen wat er in de € 650.000 zitten (aan
pakketten c.q. luxe) en dat ik hem dan weer opbel. (…)”
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of de Rechtbank het beroep van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord, is verder in geschil het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht de aangegeven belastbare winst van belanghebbende over het jaar 2009 heeft verhoogd met een bedrag van € 251.650 in verband met het vrijvallen van een door belanghebbende in 2007 gevormde herinvesteringsreserve.
Belanghebbende beantwoordt beide vragen ontkennend.
De Inspecteur beantwoordt beide vragen daarentegen bevestigend.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zittingen toegevoegd hetgeen is vermeld in de processen-verbaal van de zittingen.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en van de Inspecteur, tot vernietiging van de aanslag en de beschikking verliesverrekening en tot vaststelling van het verlies voor het jaar 2009 op € 990.
De Inspecteur concludeert primair tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank, en subsidiair tot ongegrondverklaring van het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar.