Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 02-06-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:4051, 14-01065

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 02-06-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:4051, 14-01065

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
2 juni 2015
Datum publicatie
10 juni 2015
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2015:4051
Formele relaties
Zaaknummer
14-01065

Inhoudsindicatie

In geschil is op welk moment de Inspecteur de aanslag heeft bekendgemaakt en of belanghebbende tijdig bezwaar heeft ingesteld tegen deze aanslag.

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Leeuwarden

nummer 14/01065

uitspraakdatum: 2 juni 2015

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

en het incidentele hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Groningen (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 14 augustus 2014, nummer AWB LEE 13/3052, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende is ter zake van de verkrijging uit de nalatenschap van [A] (hierna: erflater), overleden op 26 mei 2007, een aanslag in het recht van successie opgelegd van € 826.811 naar een belaste verkrijging van € 1.324.177.

1.2

Het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Hij heeft ambtshalve de aanslag verminderd tot een bedrag van € 226.888 naar een belaste verkrijging van € 1.068.124.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 14 augustus 2014 ongegrond verklaard.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. De Inspecteur heeft in zijn verweerschrift incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft het incidentele hoger beroep van de Inspecteur beantwoord.

1.5

Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 mei 2015 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en drs. [B] als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede mr. [C] namens de Inspecteur, bijgestaan door [D].

1.7

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende is de enige erfgenaam van erflater. [E] is legataris.

2.2

De toenmalige gemachtigde van belanghebbende, [F] (hierna: [F]), heeft twee aangiften in het recht van successie ingediend. In beide aangiften heeft hij als domicilieadres vermeld: [a-straat] 16 te [G].

2.3

Uit een systeem van de Belastingdienst waarin in die jaren het opleggen van aanslagen in het recht van successie is verwerkt, het zogenoemde GRS-systeem, volgt dat een aanslag aan belanghebbende is opgelegd met als dagtekening 20 april 2010 . Deze aanslag is volgens de zogenoemde elementennota toegezonden aan het adres [a-straat] 16 te [G]. Op het aanslagbiljet is het woonadres van belanghebbende, [b-straat] 16 te [Z], vermeld. Voorts is op het aanslagbiljet aangegeven dat als toezendadres voor de aanslag gekozen is voor het domicilieadres van de aangifte en dat een eventueel bezwaarschrift voor 1 juni 2010 moet zijn ontvangen door de Belastingdienst.

2.4

In hoger beroep heeft de Inspecteur een rapport van [H] (hierna: [H]) van de Belastingdienst/Centrale Administratie te Apeldoorn van 12 december 2014 overgelegd. Daarin heeft [H] verklaard dat:

- de aanslag is opgenomen in één van drie partijen van documenten;

- deze drie partijen zijn aangeboden aan TNT ter postverzending in de periode van 6 april 2010 tot en met 19 april 2010;

- de drie partijen tijdig en zonder problemen zijn aangeboden aan de postleverancier ter verzending en

- TNT met de Belastingdienst is overeengekomen dat partijen documenten zoals de betreffende drie partijen worden bezorgd binnen 48 uren na aanbieding.

2.5

Op 5 november 2010 heeft [F] telefonisch contact gehad met de Belastingdienst. Hij heeft daarbij verzocht om toezending van kopieën van stukken.

2.6

[F] heeft op 25 maart 2011 naast andere stukken een duplicaat van de aan belanghebbende opgelegde aanslag van de Inspecteur ontvangen.

2.7

[F] heeft in zijn brief van 26 april 2011 als volgt gereageerd op de hem toegezonden stukken:

Wij ontvingen uw brief van 24 maart jl. waarvoor dank.

Waaronder een brief van 9 februari 2010 waarin u verwijst naar “bijgaand taxatierapport”. Wij ontvangen gaarne een kopie van het desbetreffende taxatierapport opgemaakt door de heer [I].

In deze brief vraagt u te reageren voor 2 maart. Mogelijk is een herinneringsbrief verzonden. Voor de goede orde delen wij u mede dat de brief van 9 februari evenals de mogelijke herinneringsbrief onbekend zijn.

De verzonden aanslagen geadresseerd aan [E], [c-straat] 2, [J] en [X], [b-straat] 16, [Z], zijn op beide adressen onbekend.”

2.8

Op 6 september 2011 heeft een medewerker van het kantoor van [F] namens belanghebbende pro forma bezwaar gemaakt tegen de aanslag en de Inspecteur verzocht om uitstel van indiening van de motivering.

2.9

De Inspecteur heeft in de brief van 10 december 2012 aangekondigd dat hij het bezwaar niet-ontvankelijk wil verklaren. Daarbij heeft hij belanghebbende in de gelegenheid gesteld op dit voornemen te reageren. In de daarop volgende briefwisseling verzoekt belanghebbende om toepassing van tariefgroep I, omdat belanghebbende meer dan vijf jaar een gezamenlijke huishouding met de erflater heeft gevoerd. De Inspecteur heeft hierop toegezegd de aanslag op dit punt ambtshalve te verminderen. In de brief van de Inspecteur van 6 september 2013 met als kopje “Kennisgeving uitspraak verzoekschrift” heeft de Inspecteur het volgende geschreven:

Beslissing ontvankelijkheid

Het bezwaarschrift is niet tijdig ingediend. Van een verschoonbare termijn overschrijding is mij niet gebleken. Belanghebbende is niet ontvankelijk is haar bezwaar. Niet ontvankelijk betekent dat de aanslag onherroepelijk vaststaat. Belanghebbende kan enkel in beroep gaan tegen de niet-ontvankelijkheid.

Uitspraak verzoekschrift

U ontvangt binnenkort de uitspraak op het verzoekschrift.”

2.10

Met als dagtekening 1 oktober 2013 heeft de Inspecteur de kennisgeving van de ambtshalve vermindering van de aanslag aan gemachtigde toegestuurd. In de kennisgeving staat vermeld, dat daartegen geen bezwaar gemaakt kan worden en er evenmin beroep tegen open staat.

2.11

Naar aanleiding van een mail van 14 oktober 2013 van de gemachtigde van belanghebbende aan de Inspecteur met de vraag wanneer de beroepstermijn ingaat, heeft de Inspecteur op dezelfde dag geantwoord:

“voor zover ik kan nagaan heeft collega Fokkens u bij brief van 6 september 2013 willen informeren over de inhoudelijk beslissing op het verzoekschrift. Haar beslissing is geformaliseerd in de kennisgeving met als dagtekening 1 oktober 2013. Er komt niet nogmaals een apart bericht.”

2.12

Het pro forma beroepschrift van belanghebbende is op 11 november 2013 bij de Rechtbank ingekomen.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is op welk moment de Inspecteur de aanslag heeft bekendgemaakt en of belanghebbende tijdig bezwaar heeft ingesteld tegen deze aanslag.

3.2

Belanghebbende is van mening dat eerst op 25 maart 2011 door de toezending van de duplicaat-aanslag, de aanslag bekend is gemaakt en dat daartegen tijdig bezwaar is gemaakt met de brief van 26 april 2011.

3.3

De Inspecteur is van mening dat de aanslag uiterlijk op 20 april 2010 is bekendgemaakt en de brief van 26 april 2011 niet als een bezwaarschrift is aan te merken.

3.4

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.5

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak van de Inspecteur en de aanslag, omdat de aanslag na de in artikel 11, derde lid, Algemene wet inzake rijksbelastingen bedoelde termijn is opgelegd.

3.6

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing