Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-06-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:4469, 14/01004
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-06-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:4469, 14/01004
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 16 juni 2015
- Datum publicatie
- 26 juni 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2015:4469
- Zaaknummer
- 14/01004
Inhoudsindicatie
Wet WOZ. Waardevaststelling agrarische bedrijfsgebouwen. Hof bepaalt waarde in goede justitie.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 14/01004
uitspraakdatum: 16 juni 2015
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 augustus 2014, nummer AWB 13/4527, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Berkelland (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 4 te [Z], per waardepeildatum 1 januari 2011 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2012 vastgesteld op € 712.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerende-zaakbelasting 2012 (OZB) vastgesteld op € 1.074.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 12 augustus 2014 gegrond verklaard, de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd, de vastgestelde waarde verminderd tot € 650.000, de aanslag OZB dienovereenkomstig verminderd en de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van een proceskostenvergoeding en een vergoeding van het griffierecht.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2015 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A], als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [B], de zoon van belanghebbende, en [C], taxateur, alsmede [D] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [E].
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is eigenaresse van agrarische bedrijfsgebouwen en de ondergrond daarvan aan de [a-straat] 4 te [Z] (hierna: de onroerende zaak). De maatschap [F] maakt van de onroerende zaak gebruik voor het drijven van een varkenshouderij en melkveebedrijf. Het betreft een in een agrarisch gebied gelegen landbouwbedrijf, bestaande uit een aantal deelobjecten (een schapenstal, een stal voor fokvarkens, drie stallen voor vleesvarkens, twee ligboxenstallen, diverse al dan niet tot de stallen behorende mestkelders, een deel, schuren, een mestsilo, verhardingen, een open en een gesloten werktuigberging en een plaat-/ sleufsilo) en de grond. De ondergrond onder de bedrijfsgebouwen en het agrarische erf heeft een oppervlakte van ongeveer 10.485 m². De bouwjaren van de diverse objecten zijn gelegen tussen 1970 en 2009.
In een rapport van het Landbouw-Economisch Instituut (LEI) van januari 2012 is het volgende opgemerkt over de economische ontwikkeling van de varkenshouderijen:
“Voor 2013 moeten varkenshouders investeren om aan de strengere wettelijke eisen van dierenwelzijn en milieu te kunnen voldoen. (…) De verwachting is dat een fors deel van de varkensbedrijven niet wil of kan investeren in de bedrijfsaanpassingen. Op de korte termijn zal dit leiden tot een versnelde afname van het aantal bedrijven en ook van de varkensstapel. Productiedalingen tot 20% van zowel de zeugen- als vleesvarkensstapel in Nederland zijn mogelijk.”
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is de waarde van de onroerende zaak voor de Wet WOZ op de waardepeildatum.
Belanghebbende is van mening dat de waarde dient te worden vastgesteld op € 350.000. Daarnaast heeft de Rechtbank volgens belanghebbende ten onrechte geen proceskostenvergoeding toegekend voor de aanwezigheid van de taxateur bij de zitting en de nadere taxatie.
De heffingsambtenaar conformeert zich aan de door de Rechtbank verminderde waarde van € 650.000.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de heffingsambtenaar, vermindering van de vastgestelde waarde tot € 350.000, dienovereenkomstige vermindering van de aanslag OZB en een proceskostenvergoeding waarin een vergoeding voor de taxateur is begrepen.
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.