Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-06-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:4471, 14/00319 en 14/00320
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-06-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:4471, 14/00319 en 14/00320
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 16 juni 2015
- Datum publicatie
- 26 juni 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2015:4471
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2014:1820, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 14/00319 en 14/00320
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting. Levering appartementsrecht. Belaste levering? Interne levering. Maatstaf van heffing.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 14/00319 en 14/00320
uitspraakdatum: 16 juni 2015
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 20 maart 2014, nummers AWB 12/6286 en 12/6365, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Amersfoort (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 153.240 (hierna: de naheffingsaanslag 2007). Tevens is bij beschikking € 21.064 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd tot € 128.971 en de beschikking heffingsrente verminderd tot € 17.728.
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 21.416 (hierna: de naheffingsaanslag 2009). Tevens is bij beschikking € 1.107 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen de onder 1.2 en 1.4 vermelde uitspraken in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de rechtbank) heeft de beroepen bij uitspraak van 20 maart 2014 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend. De Inspecteur heeft ervan afgezien een conclusie van dupliek in te dienen.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2015 te Arnhem. Daarbij zijn namens belanghebbende verschenen en gehoord [A] alsmede de gemachtigden van belanghebbende, mr. [B] en drs. [C]. Namens de Inspecteur zijn verschenen en gehoord mr. [D] en mr. [E].
De gemachtigde van belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd en voorgedragen.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende, een besloten vennootschap, houdt zich bezig met het ontwikkelen en beheren van onroerende zaken.
[F] B.V. (hierna: [F]), een zustervennootschap van belanghebbende, heeft op 23 december 2004 van [G] B.V. (hierna: [G]) een perceel grond (hierna: het perceel) met daarop een oude opstal gekocht op de hoek [a-straat]/[b-straat] te [H] met het oogmerk om daarop, na verkrijging van een onherroepelijke bouwvergunning, winkelruimten, woonappartementen en een ondergrondse parkeergarage (hierna: het appartementencomplex) te bouwen. Blijkens de koopovereenkomst zijn [G] en [F] overeengekomen dat laatstgenoemde voor de jaarwisseling 2004/2005 zal zorgdragen voor volledige sloop van de opstal. De sloop heeft eind 2004 plaatsgevonden.
Op 1 maart 2006 heeft [F] een aanvraag voor een reguliere bouwvergunning ingediend voor het bouwen van een winkel met zorgappartementen op het perceel.
In een brief van de gemachtigde van belanghebbende van 7 juli 2006 aan de Inspecteur is onder meer het volgende vermeld:
“Door cliënt is een perceel grond met opstallen aangekocht (…).
De levering van genoemd perceel zou in eerste instantie plaats vinden na het onherroepelijk worden van de af te geven bouwvergunning. Inmiddels zijn partijen in gesprek om bedoelde levering eerder te laten plaatsvinden.
De vraag is wat de fiscale gevolgen zijn voor de overdrachtsbelasting. Eind 2004 zijn namelijk de opstallen op verzoek van de gemeente Nunspeet gesloopt. Dit in verband met eventueel risico van brandstichting enz. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 7 maart 2003, BNB 2003/193, is er naar mijn mening nog steeds sprake van “oud onroerend goed”, zodat een eventuele levering met overdrachtsbelasting en zonder omzetbelasting dient plaats te vinden.
De reden dat ik u deze brief schrijf is omdat ik kennis genomen heb van de uitspraak van Hof ’s-Hertogenbosch van 29 maart 2006, 04/01884, waarin onder omstandigheden na sloop toch sprake is van bouwterrein. In genoemde uitspraak was er echter naar mijn mening gesloopt met het oog op de bebouwing.
Ik verzoek u dan ook te bevestigen dat zolang er voor het bedoelde perceel geen onherroepelijk bouwvergunning is afgegeven en er overigens ook bouwactiviteiten zijn gepleegd er bestaande onroerende zaken worden geleverd zodat de vrijstelling van artikel 11 eerste lid onder a van de Wet Omzetbelasting 1968 van toepassing is.”
Op 12 oktober 2006 hebben Burgemeester en Wethouders van de gemeente Nunspeet de reguliere bouwvergunning verleend.
Op 24 oktober 2006 heeft een derde bezwaar aangetekend tegen de bouwvergunning, welk bezwaar op 20 augustus 2007 door de betrokkene schriftelijk is ingetrokken. Op 23 augustus 2007 heeft de gemeente Nunspeet [F] bericht dat de bouwvergunning onherroepelijk is geworden.
In de brief van (de gemachtigde van) belanghebbende van 12 maart 2007 aan [I] (hierna: [I]), werkzaam bij de Inspecteur, is onder meer het volgende opgenomen:
“Met dit schrijven kom ik terug op onze brief van 7 juli jl. alsmede ons telefonisch overleg van enkele weken geleden.
Inmiddels ontving ik bijgaande brief van de gemeente Nunspeet, waarin zij bevestigen dat de sloop op verzoek van de gemeente heeft plaatsgevonden.
Het is de bedoeling dat de levering deze week of volgende week gaat plaatsvinden. Kunt u mij bevestigen dat nu er nog geen sprake is van een onherroepelijke bouwvergunning en de sloop om veiligheidsredenen heeft plaatsgevonden levering in de overdrachtsbelasting kan plaatsvinden?”
Namens de Inspecteur heeft [I] bij brief van 13 maart 2007 als volgt gereageerd:
“Op basis van de door u verstrekte gegevens ben ik van mening dat de levering van de onroerende zaak (…) onder de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, letter a, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet OB) valt.
Er is nog géén sprake van een bouwterrein omdat:
- -
-
Op het moment van levering er nog géén bouwvergunning is verleend;
- -
-
Uit de brief van de Gemeente Nunspeet van 12 februari 2007 (…) naar voren komt dat de sloop is gebeurd uit oogpunt van veiligheid.
- -
-
Er ook géén activiteiten zijn verricht zoals omschreven in artikel 11, vierde lid van de Wet OB.
- -
-
Er ook nog géén economische levering heeft plaatsgevonden.”
Voorafgaand aan het passeren van de akte van levering van het perceel is belanghebbende in de plaats getreden van [F] als koper van het perceel. De rechten en verplichtingen voortvloeiende uit de koopovereenkomst zijn op belanghebbende overgegaan. Bij akte van levering van 14 augustus 2007 heeft de levering van het perceel aan belanghebbende plaatsgevonden voor een koopprijs van € 1.200.000, exclusief belastingen. De feitelijke levering heeft terstond na de ondertekening van de akte plaatsgevonden. In de akte is bepaald dat belanghebbende de koopsom zal voldoen binnen één week nadat is komen vast te staan dat de benodigde bouwvergunning onherroepelijk is afgegeven en niet meer voor bezwaar vatbaar is. Voorts is daarin onder meer bepaald dat belanghebbende verplicht is de koopprijs uiterlijk op 11 september 2007 te voldoen en met ingang van 10 april 2007 over de koopprijs een enkelvoudige rente van 8% per jaar te vergoeden aan [G]. Onder het kopje “ONTBINDENDE VOORWAARDEN” is het volgende opgenomen:
“Deze overeenkomst en de daaruit voortvloeiende levering zijn onvoorwaardelijk. Zowel de overeenkomst als de levering kunnen worden ontbonden:
-
door verkoper indien de koopprijs en de bijkomende kosten en vergoedingen niet uiterlijk op elf september tweeduizend zeven doch in ieder geval binnen één (1) week na het onherroepelijk worden van de hierna vermelde bouwvergunning aan mij, notaris zijn voldaan, ten behoeve van verkoper, of
-
door koper indien:
- niet uiterlijk op vier september tweeduizend zeven de definitieve bouwvergunning voor de bouw van voormelde nieuwbouw, onherroepelijk is en niet meer voor bezwaar vatbaar is (rechtens onaantastbaar is);
- (…).
In de akte van levering is voorts een bepaling opgenomen ingevolge welke belanghebbende [G] een onherroepelijke volmacht verleent het perceel terug te leveren na een eventuele ontbinding van de overeenkomst.
Ter zake van de verkrijging van het perceel is € 72.000 overdrachtsbelasting op aangifte voldaan. Onder het kopje ‘BEDINGEN’ is in artikel 1 over de kosten en belastingen het volgende opgenomen:
“ (…)
-
Alle kosten van de overdracht, waaronder begrepen de overdrachtsbelasting en het kadastraal recht, zijn voor rekening van koper.
-
Wegens de verkoop en levering van het verkochte is géén omzetbelasting verschuldigd een en ander is namens koper met de belastingdienst afgestemd waarvan blijkt uit de aan deze akte gehechte kopieën van brieven van de belastingadviseur van koper de dato twaalf maart en vijftien maart tweeduizend zeven en een brief van de belastingdienst de dato dertien maart tweeduizend zeven (…).”
Vervolgens is, eveneens op 14 augustus 2007, de akte gepasseerd waarbij het perceel is gesplitst in appartementsrechten.
Aansluitend is de akte van levering gepasseerd waarbij belanghebbende – onder de ontbindende voorwaarde van onvoorwaardelijke eigendomsverkrijging door belanghebbende – aan de [J] (hierna: [J]) een appartementsrecht heeft geleverd, rechtgevende op het uitsluitende gebruik van woonruimten en bijhorende (gemeenschappelijke) ruimten in het appartementencomplex.
De koopsom voor het grondaandeel van het appartementsrecht bedraagt € 800.000. In de akte is vermeld dat wegens de verkoop en levering geen omzetbelasting is verschuldigd. Voorts zijn daarin (nagenoeg) gelijkluidende ontbindende voorwaarden en bepalingen omtrent betaling van de koopsom en onherroepelijke volmacht opgenomen als hiervoor vermeld.
Na deze levering heeft [F] in opdracht van belanghebbende op de begane grond drie winkelruimten gerealiseerd en een ondergrondse parkeergarage. Eén van de winkelruimten is met ingang van 1 november 2008 voor het eerst verhuurd, de andere twee winkelruimten zijn met ingang van maart 2009 voor het eerst verhuurd. Twee winkelruimten zijn belast verhuurd, één aan “[K]” en één aan een vennootschap die daarin een Italiaans restaurant exploiteert. Eén winkelruimte (hierna: winkelruimte 3) is – met ingang van maart 2009 – vrijgesteld verhuurd aan “[L]”.
In opdracht van [J] heeft [F] boven deze winkelruimten zorgappartementen gerealiseerd.
Ter zake van de levering van het appartementsrecht aan [J] heeft de Inspecteur door middel van de naheffingsaanslag 2007 € 152.000 omzetbelasting (19% van € 800.000) nageheven. Dit omdat volgens de Inspecteur ten tijde van deze levering sprake is van een bouwterrein, zodat geen overdrachtsbelasting maar omzetbelasting is verschuldigd. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de verschuldigde omzetbelasting voor de levering van het appartementsrecht berekend op € 127.731 (19/119 x € 800.000) en in verband daarmee de naheffingsaanslag verminderd met € 24.269.
De naheffingsaanslag 2009 is opgelegd omdat de Inspecteur zich op het standpunt stelt dat de vrijgestelde verhuur van winkelruimte 3 heeft geleid tot een zogenoemde interne levering. De Inspecteur heeft de ter zake van deze interne levering verschuldigde omzetbelasting als volgt berekend: € 400.000 (aankoopprijs grond) x 19% x 28,18% (aan winkelruimte 3 toe te rekenen grondaandeel) = € 21.416. Partijen hebben op 13 oktober 2011 in een vaststellingsovereenkomst neergelegd dat belanghebbende zich bij het aanwenden van rechtsmiddelen niet zal beroepen op het feit dat de naheffingsaanslag aan de verkeerde ondernemer is opgelegd.
De Rechtbank heeft met betrekking tot de naheffingsaanslag 2007 geoordeeld dat de levering van het appartementsrecht aan [J] moet worden aangemerkt als de levering van onbebouwde grond. Die levering is naar het oordeel van de Rechtbank belast met omzetbelasting, omdat ten tijde van de levering een bouwvergunning was verleend met het oog op de bebouwing van de grond zodat sprake is van een bouwterrein. De Rechtbank heeft voorts belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel verworpen. Met betrekking tot de naheffingsaanslag 2009 heeft de Rechtbank geoordeeld dat in 2009 een interne levering heeft plaatsgevonden van winkelruimte 3, dat in het aan die winkelruimte toegerekende bedrag voor de grond geen omzetbelasting is begrepen en dat daarom geen aanleiding bestaat bij de bepaling van de vergoeding als bedoeld in artikel 8, lid 3, van de Wet OB daarmee rekening te houden.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
Ter zake van de naheffingsaanslag 2007 is in geschil of terecht € 127.731 is nageheven wegens de levering van het appartementsrecht. Het geschil spitst zich toe op de vraag of sprake is van een belaste levering (primair) en, zo ja, of het vertrouwensbeginsel is geschonden (subsidiair). De hoogte van de naheffingsaanslag is niet in geschil.
Ter zake van de naheffingsaanslag 2009 strijden partijen nog over de maatstaf van heffing van de interne levering. Belanghebbende stelt primair dat de aankoopprijs van de grond inclusief omzetbelasting is en subsidiair dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden.
Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraken op bezwaar en van de naheffingsaanslagen.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.