Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-06-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:4472, 14/00312 en 14/00313
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-06-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:4472, 14/00312 en 14/00313
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 16 juni 2015
- Datum publicatie
- 26 juni 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2015:4472
- Zaaknummer
- 14/00312 en 14/00313
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Gebruikelijk loon. Naheffing. Verrekening loonheffing? Winstuitkering. Dividendbelasting ingehouden?
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie: Arnhem
nummers 14/00312 en 14/00313
uitspraakdatum: 16 juni 2015
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 25 februari 2014, nummers AWB 13/4980 en 13/4981,
in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Doetinchem (hierna: de Inspecteur).
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 89.648. Tevens is bij beschikking € 1.204 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Aan belanghebbende is over het jaar 2010 een navorderingsaanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 89.648 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 86.590. Tevens is bij beschikking € 870 aan heffingsrente in rekening gebracht.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 16 juli 2013 de aanslag, de navorderingsaanslag en de beschikkingen heffingsrente gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen bij de uitspraak van 25 februari 2014 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben alsmede alle overige stukken die partijen in hoger beroep hebben overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2015 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. [A] als gemachtigde van belanghebbende en mr. [B] en mr. drs. [C] namens de Inspecteur.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
Op 28 januari 2015 heeft de gemachtigde het Hof nadere stukken toegezonden. Bij brief van 10 februari 2015 heeft het Hof de gemachtigde bericht dat het Hof daarin geen aanleiding vindt het onderzoek te heropenen. Kopieën van de door de gemachtigde toegezonden stukken en van de reactie van het Hof zijn op 10 februari 2015 aan de Inspecteur gezonden.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is in 2010 directeur en enig aandeelhouder van [D] BV (hierna: de BV).
De BV heeft een vordering in rekening-courant op belanghebbende. De over deze vordering verschuldigde rente wordt jaarlijks bijgeschreven. De debetstand van de vordering is in de loop der jaren toegenomen en bedroeg op 31 december 2004 € 119.218, op 31 december 2009 € 396.113 en op 31 december 2010 € 443.838.
De BV heeft over 2010 geen aangiften en/of betalingen loonheffingen gedaan ter zake van door belanghebbende genoten loon. De Inspecteur heeft de BV dienaangaande voor de tijdvakken januari tot en met december 2010 twaalf naheffingsaanslagen loonheffingen opgelegd tot een bedrag van in totaal € 54.000. Het op 21 augustus 2011 ingediende bezwaar tegen deze naheffingsaanslagen is door de Inspecteur bij uitspraak van 23 februari 2012 niet-ontvankelijk verklaard.
Op 22 december 2011 doet belanghebbende aangifte IB/PVV 2010 van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 89.648. Dit bedrag bestaat volledig uit loon ontvangen uit de dienstbetrekking met de BV. Belanghebbende vermeldt in de aangifte dat op het loon een bedrag van € 36.194 aan loonheffingen is ingehouden.
Op 1 maart 2012 doet de BV een tweede aangifte vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) 2010, waarin staat dat de BV belanghebbende over 2010 een bruto winstuitdeling van € 101.870 heeft gedaan, waarop € 15.280 aan dividendbelasting zou zijn ingehouden. De BV heeft de desbetreffende dividendbelasting niet aangegeven en evenmin betaald.
Op 1 mei 2012 doet de BV alsnog aangiften loonheffingen over de tijdvakken januari tot en met december 2010.
Bij brieven van 7 mei 2012 en 8 mei 2012 bericht de Inspecteur de BV dat hij al eerder akkoord is gegaan met een gebruikelijk loon voor 2010 voor haar directeur enig aandeelhouder van € 89.648 en dat hij volgens afspraak de naheffingsaanslagen loonheffingen over de loontijdvakken van 2010 zal verminderen tot in totaal € 36.193.
Op 21 juni 2012 wordt de aanslag IB/PVV 2010 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 89.648 zonder verrekening van voorheffingen.
Op 7 juli 2012 wordt de navorderingsaanslag IB/PVV 2010 opgelegd. Hierbij is € 86.590 - het netto bedrag van de winstuitdeling - aangemerkt als inkomen uit aanmerkelijk belang en is geen dividendbelasting als voorheffing in aanmerking genomen.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of de aanslag en de navorderingsaanslag terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.
Partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert in hoger beroep tot vernietiging van de navorderingsaanslag en tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van primair € 26.172 en subsidiair € 41.000.
De Inspecteur concludeert primair tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank en subsidiair tot vaststelling van het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang op € 86.590 en vermindering van het belastbare inkomen uit werk en woning tot € 73.836 dan wel € 41.000.