Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-06-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:4574, 13/01042 en 13/01043
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-06-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:4574, 13/01042 en 13/01043
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 24 juni 2015
- Datum publicatie
- 29 juni 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2015:4574
- Zaaknummer
- 13/01042 en 13/01043
Inhoudsindicatie
Bezwaar tegen nog niet opgelegde naheffingsaanslagen. Belanghebbende kon redelijkerwijs niet menen dat de naheffingsaanslagen reeds tot stand waren gekomen. Bezwaar niet-ontvankelijk.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummers 13/01042 en 13/01043
uitspraakdatum: 24 juni 2015
Uitspraak van de zesde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 3 september 2013, nummer AWB LEE 12/443 en 12/444, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Groningen (hierna: de Inspecteur).
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het tijdvak september 2009 op 21 december 2009 een naheffingsaanslag in de kansspelbelasting opgelegd ten bedrage van € 28.677, alsmede tegelijkertijd bij beschikking een boete van € 573.
Voor het tijdvak oktober 2009 is aan belanghebbende op 21 december 2009 een naheffingsaanslag in de kansspelbelasting opgelegd ten bedrage van € 10.471, alsmede tegelijkertijd bij beschikking een boete van € 209.
Het bezwaar van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden, thans Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 3 september 2013 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2015 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende drs. [A] als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede drs. [B] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [C].
De gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota overgelegd en voorgelezen.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende heeft, onder meer in de maanden september en oktober 2009, geldbedragen gewonnen na deelname aan poker op internet. Op 29 oktober 2009 heeft hij aangifte gedaan voor de kansspelbelasting (hierna: KSB) voor de maand september 2009. Op 27 november 2009 heeft hij aangifte KSB gedaan voor de maand oktober 2009. Beide aangiften zijn zogenaamde nihilaangiften. In een bijgevoegde toelichting heeft belanghebbende te kennen gegeven van mening te zijn dat hij niet belastingplichtig is. Belanghebbende heeft geen kansspelbelasting op aangifte voldaan.
De Inspecteur heeft naar aanleiding van de onder 2.1 vermelde aangiften bij brief van 16 november 2009 inzake het tijdvak september 2009 en bij brief van 11 december 2009 inzake het tijdvak oktober 2009 de onder 1.1 opgenomen naheffingsaanslagen aangekondigd. Tevens heeft hij in die brieven vermeld verzuimboetes te zullen opleggen.
Na de wijziging van de Wet op de kansspelbelasting (hierna: de Wet KSB) per 1 november 2008 bestaat omtrent de heffing van kansspelbelasting bij poker op een aantal punten grote onduidelijkheid. Daardoor is de wens ontstaan om de werking van de Wet KSB ten aanzien van poker voor te leggen aan de rechter. Om vele afzonderlijke beroepszaken te voorkomen is in overleg tussen mr. [D] als medegemachtigde van belanghebbende en de Inspecteur gekozen om twee 'proefprocedures' voor de rechter te brengen. Deze procedures zijn gevoerd bij de rechtbank 's-Gravenhage (11/6721) en de rechtbank Haarlem (11/4240).
De Inspecteur heeft op 18 december 2009 aan de gemachtigde van een aantal pokerspelers een brief toegezonden omtrent de afspraken over de proefprocedures. In deze brief heeft de Inspecteur - onder meer - het volgende opgenomen:
"2.1 Administratief
Allereerst wil ik hierbij opmerken dat het niet mogelijk is om bepaalde wettelijke verplichtingen voor deze groep belastingplichtigen buiten werking te stellen. De verplichting tot het doen van aangifte en het betalen van de volgens de wet verschuldigde kansspelbelasting bestaat voor de belastingplichtigen die u vertegenwoordigt, zoals deze ook bestaat voor andere pokeraars en voor andere doelgroepen die niet door u worden vertegenwoordigd.
Naar de mening van de belastingdienst bestaat er ten aanzien van de betrokken regeling niet een dermate onduidelijkheid dat geen positieve aangifte gedaan zou kunnen worden. Uw opmerkingen dienaangaande op blz. 3 dat de belastingdienst dit bevestigt, onderschrijf ik niet. Het enige punt van mogelijke tegenstrijdigheid, dat u uit de wetsgeschiedenis heeft kunnen halen, is de door u genoemde uitlating van de staatssecretaris tijdens de parlementaire behandeling en uw interpretatie daarvan. Indien deze uitlating los van het verband wordt gezien waarin deze is gemaakt, is dit zodanig in afwijking van de wetgeving en de rest van de parlementaire behandeling dat dit niet door mij niet als onduidelijkheid wordt getypeerd.
Uw voorstel om uw groep pokerspelers een nihilaangifte te laten doen en geen naheffingsaanslagen en geen boetes op te leggen, is voor mij om voornoemde redenen niet acceptabel. Ik verwacht dat de spelers maandelijks tijdig hun aangiften doen tot het juiste bedrag en tijdig de verschuldigde kansspelbelasting betalen. Het opleggen van verzuimboetes is niet aan de orde.
Ter beperking van de administratieve lasten stel ik voor dat een pokerspeler die daarom vraagt kan volstaan met het éénmaal bezwaar maken tegen de eigen betaalde aangifte, waarbij over de volgende maanden (indien volgens de regelgeving aangifte is gedaan en betaald) ambtshalve zal worden teruggekomen indien de uitkomsten van de proefprocedures daartoe aanleiding geven.".
Met dagtekening 21 december 2009 heeft de Inspecteur ter zake van de in de maanden september en oktober 2009 behaalde speelwinsten aan belanghebbende naheffingsaanslagen KSB met boetes opgelegd. Deze naheffingsaanslagen en de daarbij in een geschrift bekendgemaakte boetes heeft belanghebbende kort na 21 december 2009 ontvangen.
Belanghebbende heeft tegen de hiervoor genoemde naheffingsaanslagen KSB en de daarbij opgelegde boetes bij brief van 26 maart 2010, door de Inspecteur ontvangen op 29 maart 2010, bezwaar gemaakt. In het kader van de Fiscale Pokerprocedure is aan de Inspecteur verzocht de behandeling van de bezwaarschriften aan te houden.
De Inspecteur heeft in zijn brieven van 1 april 2010 de ontvangst van de bezwaarschriften tegen de onderhavige naheffingsaanslagen bevestigd. In deze brieven is het volgende opgenomen:
"De Belastingdienst beslist in beginsel binnen zes weken op uw bezwaarschrift. In uw bezwaarschrift heeft u echter uitdrukkelijk verzocht om het bezwaarschrift aan te houden totdat de belastingrechter in hoogste instantie zich in de proefprocedure(-s) zal hebben uitgesproken over de geschilpunten inzake de heffing van de kansspelbelasting bij buitenlandse kansspelen. Om doelmatigheidsredenen zal ik aan dit verzoek tegemoetkomen".
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 4 januari 2012 de bezwaarschriften wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Belanghebbende meent van niet; de Inspecteur stelt zich op het standpunt dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken van de Inspecteur en tot vernietiging dan wel vermindering van de naheffingsaanslagen.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.