Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-06-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:4578, 14-00765 en 14-00766

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-06-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:4578, 14-00765 en 14-00766

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
24 juni 2015
Datum publicatie
29 juni 2015
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2015:4578
Zaaknummer
14-00765 en 14-00766

Inhoudsindicatie

Na terugwijzing is uitsluitend nog in geschil of sprake was van een fout die voor belanghebbende redelijkerwijs kenbaar was, en in geval van bevestigende beantwoording van die vraag, of de Inspecteur bij belanghebbende het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat de waarde van het bedrijfspand voor de jaren 2008 en 2009 tot de grondslag sparen en beleggen zou worden gerekend.

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Leeuwarden

nummers 14/00765 en 14/00766

uitspraakdatum: 24 juni 2015

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Leeuwarden (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 5 maart 2013, nummers AWB 11/2658 en 11/2659, in het geding tussen de Inspecteur en

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 met dagtekening 24 december 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.189 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 11.741 (hierna: de aanslag voor 2008). Met dagtekening 26 maart 2011 is aan belanghebbende over het jaar 2008 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.245 (hierna: de navorderingsaanslag over 2008). Bij de navorderingsaanslag over 2008 is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 990.

1.2

Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 met dagtekening 9 februari 2011 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.271 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 14.125 (hierna: de aanslag voor 2009). Met dagtekening 19 april 2011 is aan belanghebbende over het jaar 2009 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.327 (hierna: de navorderingsaanslag over 2009). Bij gelijktijdig met de navorderingsaanslag over 2009 gegeven beschikking is heffingsrente ten bedrage van € 461 in rekening gebracht.

1.3

Bij brief van 28 maart 2011, door de Inspecteur ontvangen op 8 april 2011, heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag over 2008 en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente (hierna: bezwaar 2008). De Inspecteur heeft dit bezwaar aangemerkt als mede te zijn gericht tegen de navorderingsaanslag over 2009 en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente (hierna: bezwaar 2009).

1.4

Bij uitspraken op bezwaar van 19 september 2011 heeft de Inspecteur het bezwaar 2008 en het bezwaar 2009 ongegrond verklaard.

1.5

Belanghebbende is tegen de uitspraak inzake 2008 en de uitspraak inzake 2009 in beroep gekomen bij de Rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen bij uitspraak van 5 maart 2013 gegrond verklaard, de navorderingsaanslag over 2008 en de navorderingsaanslag over 2009 alsmede de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente vernietigd en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoedt.

1.6

De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.7

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij uitspraak van 3 december 2013, nummers 13/00495 en 13/00496, de uitspraak van de Rechtbank bevestigd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 17,28 en bepaald dat van de Inspecteur op het moment waarop de uitspraak van het Hof onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht zal worden geheven van € 478.

1.8

Op het tegen die uitspraak ingestelde beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën heeft de Hoge Raad bij arrest van 27 juni 2014, nummer 14/00350, de uitspraak van het Hof vernietigd en de zaak ter verdere behandeling en beslissing teruggewezen naar het Hof.

1.9

Partijen hebben, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, naar aanleiding van het verwijzingsarrest ieder een conclusie na verwijzing ingediend.

1.10

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Hoge Raad ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.11

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2015 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede mr. [B] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [C] en [D].

1.12

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

In het verwijzingsarrest heeft de Hoge Raad de navolgende feitelijke uitgangspunten opgenomen:

"2.1.1. Belanghebbende is eigenares van een bedrijfspand dat wordt verhuurd aan een taxicentrale, gedreven in de vorm van een besloten vennootschap waarvan alle aandelen in het bezit zijn van de echtgenoot van belanghebbende.

2.1.2.

In de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 2008 en 2009 (hierna: de aangiften) heeft belanghebbende het bedrijfspand vermeld in box 3 (belastbaar inkomen uit sparen en beleggen).

2.1.3.

In maart 2010 is de Belastingdienst bij de taxicentrale een boekenonderzoek aangevangen. De gemachtigde van belanghebbende heeft in de loop van het jaar 2010 met de Inspecteur gecorrespondeerd over punten waarop de Inspecteur naar aanleiding van het boekenonderzoek te kennen had gegeven te willen afwijken van de aangiften, met name door het bedrijfspand in aanmerking te nemen bij box 1 (belastbaar inkomen uit werk en woning). In deze correspondentie heeft belanghebbende zich onder meer op het standpunt gesteld dat zij de aangiften op het onderhavige punt heeft gedaan overeenkomstig aanwijzingen van de Inspecteur, gegeven bij de aanslagregeling voor een eerder jaar, en heeft zij voorts voorgesteld eventuele wijziging van de wijze van verwerking van de verhuur van het bedrijfspand in de aangiften aan te passen met ingang van de aangifte voor het jaar 2010.

2.1.4.

Met dagtekening 24 december 2010 is aan belanghebbende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2008 opgelegd overeenkomstig de ingediende aangifte, waarbij de verschuldigde belasting derhalve werd berekend met inachtneming van het bedrijfspand bij de bepaling van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen.

2.1.5.

Bij brief van 19 januari 2011 heeft de Inspecteur belanghebbende met betrekking tot haar aangiften voor de jaren 2006 tot en met 2009 medegedeeld dat de opbrengsten uit de verhuur in aanmerking dienen te worden genomen bij het bepalen van het belastbare inkomen in box 1 en heeft hij daarover meegedeeld:

”Ik ben dan ook van plan op dit punt van de aangiften af te wijken.”

2.1.6.

Met dagtekening 9 februari 2011 is aan belanghebbende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2009 overeenkomstig de ingediende aangifte opgelegd, waarbij de verschuldigde belasting derhalve wederom werd berekend met inachtneming van het bedrijfspand bij de bepaling van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen.

2.1.7.

Met dagtekening 26 maart 2011 is aan belanghebbende een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2008 opgelegd, bij welke aanslag de inkomsten uit het bedrijfspand in aanmerking werden genomen bij het bepalen van het belastbare inkomen uit werk en woning.

2.1.8.

Met dagtekening 19 april 2011 is aan belanghebbende op dezelfde voet een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2009 opgelegd."

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

Na terugwijzing is uitsluitend nog in geschil of sprake was van een fout die voor belanghebbende redelijkerwijs kenbaar was, en in geval van bevestigende beantwoording van die vraag, of de Inspecteur bij belanghebbende het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat de waarde van het bedrijfspand voor de jaren 2008 en 2009 tot de grondslag sparen en beleggen zou worden gerekend.

3.2

De Inspecteur beantwoordt de eerste vraag bevestigend en de tweede ontkennend. Hij stelt zich op het standpunt dat medewerkers van de Belastingdienst er in hun contacten met belanghebbende steeds duidelijk over zijn geweest dat de terbeschikkingstelling van het bedrijfspand leidt tot in box 1 belaste inkomsten. Voorts betwist hij dat door of namens hem uitlatingen zijn gedaan die bij belanghebbende evenvermeld vertrouwen kunnen hebben gewekt. De omstandigheid dat de aangifte voor een aantal jaren op dit punt niet is gecorrigeerd, kan niet als zodanig gelden.

3.3

Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag ontkennend en de tweede bevestigend. Zij stelt dat na haar verzoek om de inkomsten uit het bedrijfspand eerst bij de aanslagregeling voor 2010 in box 1 te belasten voor 2008 en 2009 aanslagen volgden conform de aangiften, waarin het bedrijfspand in box 3 was opgenomen. Zij begreep daaruit dat haar verzoek was gehonoreerd. Het vertrouwen dat de waarde van het bedrijfspand voor de jaren 2008 en 2009 tot de grondslag sparen en beleggen zou worden gerekend, is gewekt doordat een medewerker van de Belastingdienst in het verleden aan belanghebbende had laten weten dat zij de inkomsten uit het bedrijfspand op die wijze in haar aangifte moest opnemen, waarna bij de aanslagregeling de aangifte op dit punt een aantal jaren is gevolgd.

3.4

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.5

De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.

3.6

Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing