Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-06-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:4785, 13/01162
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-06-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:4785, 13/01162
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 30 juni 2015
- Datum publicatie
- 31 juli 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2015:4785
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:3555
- Zaaknummer
- 13/01162
Inhoudsindicatie
Hoger beroep. Ontvankelijkheid. Griffierecht niet betaald. Gestelde betalingsonmacht is niet aannemelijk.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 13/01162
uitspraakdatum: 30 juni 2015
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het verzet van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gedane uitspraak van de derde enkelvoudige belastingkamer van dit Hof van 11 juni 2014 op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 31 oktober 2013, nummer AWB 12/6030, in het geding tussen belanghebbende
en
de Inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Apeldoorn
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van nihil en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 31 oktober 2013 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft het hoger beroep bij uitspraak van 11 juni 2014 wegens het niet betalen van griffierecht niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is op diezelfde datum aangetekend aan partijen verzonden.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof verzet aangetekend. Het verzetschrift is ter griffie van het Hof ontvangen op 21 juli 2014.
Het verzet is ter zitting van het Hof behandeld op 3 december 2014. Partijen zijn met kennisgeving vooraf niet ter zitting verschenen.
Het Hof heeft het vooronderzoek heropenend teneinde belanghebbende in de gelegenheid te stellen nadere inlichtingen te verstrekken. Belanghebbende heeft de nadere inlichtingen bij brieven van 23 januari 2015 en 29 januari 2015 verstrekt.
Belanghebbende heeft desgevraagd schriftelijk toestemming gegeven voor het achterwege blijven van een nadere mondelinge behandeling. Daarop heeft het Hof het onderzoek gesloten.
Naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 20 februari 2015, nr. 14/05176, ECLI:NL:HR:2015:354 heeft het Hof het vooronderzoek wederom heropend en de Inspecteur verzocht inzicht te verschaffen in de inkomens- en vermogenspositie van belanghebbende. De Inspecteur heeft de gevraagde inlichtingen verstrekt bij brief van 17 maart 2015. Belanghebbende heeft daarop bij brief van 26 maart 2015 gereageerd.
Belanghebbende heeft desgevraagd aangegeven prijs te stellen op een nadere mondelinge behandeling, maar tevens aangekondigd daarbij niet aanwezig te zullen zijn. De zaak is daarom op 18 juni 2015 besproken in raadkamer. Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2 De vaststaande feiten
Het hogerberoepschrift van belanghebbende – gedagtekend 5 november 2013 – is bij het Hof ingekomen op 8 november 2013.
In reactie op de ontvangst van de nota griffierecht, heeft belanghebbende het Hof in een brief van 29 november 2013 laten weten dat hij niet in staat is het griffierecht te voldoen, maar dat hij – zodra hij weer over voldoende saldo op zijn betaalrekening beschikt – het verschuldigde bedrag onmiddellijk zal overmaken. Hij verzoekt het Hof de zaak desondanks in behandeling te nemen.
Bij brief van 9 december 2013 heeft de griffier van het Hof belanghebbende medegedeeld dat het hoger beroep alleen in behandeling kan worden genomen als het griffierecht is betaald.
In een brief van 11 december 2013 heeft belanghebbende het Hof er nogmaals op gewezen dat hij niet in staat is het griffierecht te voldoen, maar dat hij – zodra hij weer over voldoende saldo op zijn betaalrekening beschikt – het verschuldigde bedrag onmiddellijk zal overmaken. Wederom verzoekt hij het Hof de zaak desondanks in behandeling te nemen.
Bij brief van 18 december 2013 heeft de griffier van het Hof belanghebbende medegedeeld dat, indien het verschuldigde griffierecht niet voor het einde van de termijn is betaald, hij een aangetekend schrijven zal ontvangen met de mogelijkheid om het verschuldigde bedrag alsnog binnen vier weken te voldoen.
In een brief van 20 december 2013 heeft belanghebbende – die zijn brieven ondertekent met [X-1] – als volgt gereageerd:
“(…)
In het verleden is regelmatig mijn Betaalrekening en Spaarrekening geblokkeerd, omdat ik uitspraken heb gedaan die bij met name rooms-katholieken verkeerd zijn gevallen.
Ook ben ik sinds eind Juni 2012 in afwachting van een grote som geld die met name door rooms-katholieken niet wordt vrijgegeven en ben daardoor in grote (financiële) problemen gekomen, daar ik van God ook geen uitkering mag aanvragen.
Het mag nu niet zo zijn (…), doordat met name rooms- katholieken de grote som geld waar ik recht op heb niet vrijgeven, ik hiervan de gevolgen moet ondervinden.
Zodra de genoemde som geld is overgemaakt op mijn Betaalrekening zal ik de beide bedragen griffierecht onmiddellijk aan u overmaken.
(…)”
Bij brief van 17 januari 2014 heeft de griffier van het Hof belanghebbende er nogmaals op gewezen dat deze ter zake van het instellen van het hoger beroep een griffierecht verschuldigd is van € 118. In deze brief is vermeld dat als het verschuldigde bedrag na vier weken na verzending van de brief niet is bijgeschreven op de genoemde bankrekening, het risico bestaat dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.
De vorenbedoelde brief is door de afdeling Financiën van de Rechtspraak, het zogenoemde Landelijk dienstencentrum te Utrecht, aangetekend verzonden naar het laatstelijk bij het Hof bekende adres [a-straat] 824, te [Z]. Op 26 februari 2014 heeft het Landelijk dienstencentrum het Hof bericht dat de nota retour is ontvangen.
De griffier van het Hof heeft vervolgens het adres van belanghebbende geverifieerd in de gemeentelijke basisadministratie (hierna: GBA). Uit de GBA is gebleken dat belanghebbende op 13 maart 2014 ingeschreven stond op het in 2.8 genoemde adres.
Bij per aangetekende post verzonden brief van 25 maart 2014 heeft de griffier van het Hof belanghebbende verzocht om uiterlijk 22 april 2014 het verschuldigde griffierecht van € 118 alsnog te voldoen, in die zin dat het verschuldigde bedrag op de daartoe bestemde bankrekening diende te zijn bijgeschreven. Wederom is vermeld dat als het griffierecht niet of niet tijdig is bijgeschreven op de genoemde bankrekening, het hoger beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
De brief van 25 maart 2014 is op 24 april 2014 door het Hof retour ontvangen. De griffier van het Hof heeft het adres van belanghebbende nogmaals geverifieerd in de GBA. Uit de GBA is gebleken dat belanghebbende op 24 april 2014 ingeschreven stond op het in 2.8 genoemde adres. De griffier van het Hof heeft de brief van 25 maart 2014 vervolgens op 28 april 2014 per gewone post naar belanghebbende gezonden.
In zijn reactie van 30 april 2014 heeft belanghebbende wederom gewezen op de grote som geld die hij verwacht. Ook ditmaal heeft hij toegezegd het verschuldigde griffierecht te zullen betalen, zodra het geld op zijn betaalrekening staat.
Bij de in verzet bestreden uitspraak van de derde enkelvoudige belastingkamer van dit Hof is belanghebbendes hoger beroep met toepassing van artikel 8:54 van de Awb kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Het verzet is ter zitting van het Hof behandeld op 3 december 2014. Partijen zijn met kennisgeving vooraf niet ter zitting verschenen.
In een brief van 21 januari 2015 heeft de griffier van het Hof – onder meer – aan belanghebbende geschreven:
“(…) Daarom is besloten het vooronderzoek te heropenen.
In diverse stukken heeft u aangegeven vanwege financiële problemen niet in staat te zijn het verschuldigde griffierecht te betalen. Financiële omstandigheden kunnen reden zijn voor het Hof om niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep achterwege te laten. Tot op heden heeft u voor uw stelling echter geen enkel bewijs bijgebracht. Het Hof stelt u daarom in de gelegenheid dit bewijs alsnog te leveren.”
In een brief van 23 januari 2015 heeft belanghebbende als volgt gereageerd:
“(…) Ik ben sinds eind Juni 2012 in afwachting van een grote som geld (€ 750.000,-) die bij de [a-bank] op een andere rekening is geboekt dan de mijne en die door met name rooms-katholieken niet wordt vrijgegeven en ben derhalve in grote financiële problemen gekomen, daar ik van God ook geen uitkering mag aanvragen.
Het door u gevraagde bewijs:
De bovengenoemde grote som geld van € 750.000,- is afkomstig van de [A-loterij] waar ik dit bedrag gewonnen heb en wat door God – en die heeft altijd gelijk – is bevestigd. Ook heeft God mij duidelijk bevestigd dat deze grote som geld bij de [a-bank] op een andere rekening is geboekt dat mijn Betaalrekening.
Graag stuur ik u bij deze een kopie van dit Lot toe als bewijs.
(…)”
De brief van 29 januari 2015 heeft een gelijke inhoud.
In een brief van 10 maart 2015 heeft de griffier van het Hof de Inspecteur gevraagd inzicht te verstrekken in de inkomens- en vermogenspositie van belanghebbende. Naar aanleiding van dit verzoek heeft de Inspecteur – onder meer – aan het Hof geschreven:
“[Belanghebbende] heeft alleen aangifte gedaan over het jaar 2013. Hierin geeft hij geen vermogen of inkomen aan. We hebben over bovenstaande periode wel de volgende gegevens:
- -
-
Op 31-12-2012 had hij een bedrag van € 4.720 op zijn bankrekeningen staan.
- -
-
Op 31-12-2013 had hij een bedrag van € 0 op zijn bankrekeningen staan.
- -
-
Op 31-12-2014 had hij een bedrag van € 2.479 op zijn bankrekeningen staan.
- -
-
Over het jaar 2014 heeft hij een uitkering van de Gemeente [Z] ontvangen van € 14.088.
- -
-
Andere gegevens zijn er niet.”
Ter onderbouwing heeft de Inspecteur enkele uitdraaien uit de systemen van de Belastingdienst bijgevoegd.
In zijn reactie van 26 maart 2015 heeft belanghebbende onder meer geschreven:
“Heden ontving ik tot grote woede afschriften van de brieven (…) van de tegenpartij waarin wordt aangegeven dat ik over het jaar 2014 een uitkering van de Gemeente [Z] groot € 14.088 zou hebben ontvangen en dat het saldo van mijn bankrekeningen op 31-12-2014, € 2.479,- zou bedragen.
(…) zijn hierover zeer kwaad geworden daar ik nooit een uitkering heb aangevraagd bij de Gemeente [Z] en daarom verzoeken wij u dit met onmiddellijke ingang ongedaan te maken en wel om de volgende redenen:
God heeft mij uitdrukkelijke verzocht geen uitkering aan te vragen daar ik onterecht in de ziektewet zou komen en de andere reden is dat ik eind Juni 2012 een prijs van € 750.000 in de [A-loterij] heb gewonnen, wat u overigens bekend is.
(…) Overigens heb ik voor wat betreft Belastingjaar 2013 & 2014 geen jaaroverzicht van de [a-bank] ontvangen.
Ook heb ik nooit en dit is terecht van de Gemeente [Z] een bericht ontvangen betreffende een uitkering.
De in de het schrijven genoemde rekeningnummers (…) zijn mij niet bekend en dienen dat ook met onmiddellijke ingang nietig te worden verklaard (…).
3 Gronden van het verzet
Belanghebbende voert aan dat hij sinds juni 2012 in afwachting is van een grote som geld – afkomstig van de [A-loterij] – die bij de [a-bank] ten onrechte is geboekt op een andere rekening dan zijn betaalrekening. Omdat met name rooms-katholieken weigeren het bedrag over te boeken naar zijn betaalrekening, is hij in ernstige financiële problemen geraakt.