Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-06-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:4795, 14/00966

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-06-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:4795, 14/00966

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
30 juni 2015
Datum publicatie
31 juli 2015
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2015:4795
Formele relaties
Zaaknummer
14/00966

Inhoudsindicatie

Wet Woz. Waardevaststelling parkeergarage. Gemeente slaagt niet in bewijslast.

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

Nummer 14/00966

uitspraakdatum: 30 juni 2015

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] BV te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 22 juli 2014, nummer AWB 14/909, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de gemeente Ede (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 267 te [A], per waardepeildatum 1 januari 2012 en naar de toestand op 1 januari 2013, voor het jaar 2013 vastgesteld op € 7.364.000. Tegelijk met deze beschikking zijn voorts de aanslagen onroerendezaakbelasting 2013 (OZB) vastgesteld.

1.2

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslagen gehandhaafd.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen bij uitspraak van 22 juli 2014 gegrond verklaard, de uitspraken van de heffingsambtenaar vernietigd, de vastgestelde waarde verminderd tot € 6.188.480, de aanslagen (het gebruikte enkelvoud is kennelijk een vergissing) OZB dienovereenkomstig verminderd en beslissingen gegeven omtrent de proceskosten van belanghebbende en de vergoeding van het griffierecht.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd waaronder een door belanghebbende overgelegde pleitnota.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2015 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord drs. [B] namens belanghebbende en mr. [C] als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door mr. [D] en ing. [E] als taxateur. Namens de heffingsambtenaar is verschenen [F], taxateur.

1.7

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

[G] BV was in het onderhavige jaar eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak [a-straat] 267 te [A]. Zij is met ingang van 25 december 2013 gefuseerd met belanghebbende waarbij [G] BV de verdwijnende en belanghebbende de verkrijgende rechtspersoon was.

2.2

De onroerende zaak is een ondergrondse parkeergarage die in 2012 is gebouwd en in gebruik genomen (hierna: de parkeergarage). De parkeergarage heeft 225 parkeerplaatsen en maakt onderdeel uit van een complex waartoe een supermarkt en appartementen behoren. De supermarkt wordt geëxploiteerd door [H] BV die behoort tot hetzelfde concern als waartoe belanghebbende behoort.

2.3

De exploitatie van de parkeergarage geschiedt voor rekening en risico van belanghebbende. Belanghebbende heeft het feitelijke parkeerbeheer uitbesteed aan een derde. In de parkeergarage geldt voor de parkeerders de regel dat het eerste uur gratis kan worden geparkeerd. Ter compensatie daarvan heeft belanghebbende van [H] BV een vergoeding bedongen.

2.4

Op grond van de uitspraak van de Rechtbank heeft de heffingsambtenaar de vastgestelde waarde van de parkeergarage bij besluit van 25 augustus 2014 verminderd tot € 6.188.000. De opgelegde aanslagen WOZ zijn dienovereenkomstig verminderd.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is de waarde van de parkeergarage op de waardepeildatum.

3.2

Belanghebbende stelt dat de waarde van de parkeergarage moet worden vastgesteld op de bedrijfswaarde die naar haar mening € 3.083.000 bedraagt.

3.3

De heffingsambtenaar verdedigt nader dat de waarde moet worden vastgesteld op de gecorrigeerde vervangingswaarde die in dit geval € 6.188.000 bedraagt, conform de door de Rechtbank vastgestelde waarde.

3.4

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.5

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en die van de heffingsambtenaar, en tot vermindering van de vastgestelde waarde tot € 3.083.000.

3.6

De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing