Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-07-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:5102, 14/00509

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-07-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:5102, 14/00509

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
7 juli 2015
Datum publicatie
31 juli 2015
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2015:5102
Zaaknummer
14/00509

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting. Verwijzingsprocedure HR 25 april 2014, nr. 08/00864. Door aan kerkgenootschap gelieerde stichting ter beschikking gestelde ruimten. Verhuur?

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 14/00509

uitspraakdatum: 7 juli 2015

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het beroep van

Stichting [X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Maastricht (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 juli 2001 tot en met 30 september 2001 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd van  356.660 (€ 161.845). Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van ƒ 13.637 (€ 6.188,21).

1.2

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (hierna: het gerechtshof). Het gerechtshof heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie bij arrest van 25 april 2014, nr. 08/00864 (hierna: het verwijzingsarrest) gegrond verklaard, de uitspraak van het gerechtshof vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het verwijzingsarrest verwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het Hof).

1.5

Na daartoe door het Hof in de gelegenheid te zijn gesteld heeft de Inspecteur een conclusie na verwijzing ingediend. Belanghebbende heeft daarop gereageerd in een conclusie na verwijzing. Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Hoge Raad ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen zijn overgelegd.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2015 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] , bijgestaan door de gemachtigden van belanghebbende, mr. [B] en mr. [C] , en [D] . Namens de Inspecteur zijn verschenen en gehoord, drs. [E] , [F] en [G] .

1.7

Partijen hebben een pleitnota overgelegd en voorgedragen.

1.8

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende is ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet OB). Het bestuur van belanghebbende werd in de onderwerpelijke periode (juli - september 2001) gevormd door [A] (hierna: [A] ), [H] (hierna: [H] ) en [I] .

2.2

Belanghebbende heeft in 1997 te [Z] grond verworven en daarop een pand laten bouwen. Zij is dit pand onder de naam “Multifunctioneel Centrum [J] ” (hierna: [J] ) met ingang van 29 september 2001 gaan gebruiken. Op die datum was [J] nog niet voltooid. De ingebruikneming op voornoemde dag betrof de zogenoemde “eerste fase” van [J] .

2.3

Het gebruik van [J] door belanghebbende hield in dat zij ruimten daarin verhuurde. In 2001 heeft belanghebbende wekelijks op zondag de zogeheten “grand foyer” aan [K] gedurende een dag(deel) ter beschikking gesteld tegen een vergoeding van ƒ 500 per keer, vermeerderd met omzetbelasting. De terbeschikkingstelling hield mede in het gebruik van in de grand foyer opgestelde stoelen (ongeveer 300), de hal, toiletten, een restaurant/koffiebar en vier vergaderzalen op de eerste verdieping (hierna tezamen: de ruimten). De afspraken die belanghebbende en [K] hebben gemaakt met betrekking tot de terbeschikkingstelling van de ruimten zijn niet in een schriftelijke (huur)overeenkomst vastgelegd. Daarnaast heeft verhuur van afzonderlijke kantoorruimten aan andere gebruikers plaatsgevonden.

2.4

De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende [J] na 29 september 2001 voor niet meer dan 30 percent voor belaste prestaties heeft gebruikt en dat zij daardoor bij de ingebruikneming op 29 september 2001 een levering heeft verricht in de zin van artikel 3, lid 1, letter h, van de Wet OB (tekst 2001; hierna: interne levering). Omdat belanghebbende geen omzetbelasting ter zake van de interne levering heeft voldaan, heeft de Inspecteur de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

Na verwijzing is nog in geschil of de door belanghebbende jegens [K] verrichte prestaties moeten worden aangemerkt als de verhuur van onroerend goed in de zin van artikel 11, lid 1, aanhef en letter b, van de Wet OB dan wel als een dienst van een eigen aard.

3.2

Partijen zijn het erover eens dat de eerste fase van [J] als één onsplitsbare onroerende zaak moet worden aangemerkt, dat voor de beoordeling of sprake is van een interne levering alleen de terbeschikkingstelling van de ruimten aan [K] van belang is en dat, indien die terbeschikkingstelling een vrijgestelde prestatie is, de eerste fase van [J] als één geheel intern is geleverd. Partijen zijn het voorts erover eens dat de verhuur van de afzonderlijke kantoorruimten aan andere gebruikers voor dit geding als belaste verhuur moet worden aangemerkt ter zake waarvan recht op aftrek van omzetbelasting (de integratieheffing) bestaat.

3.3

Tussen partijen is niet in geschil dat als geoordeeld wordt dat de terbeschikkingstelling van de ruimten aan [K] een met omzetbelasting belaste prestatie is, de ingebruikneming van [J] in het onderhavige tijdvak niet leidt tot een interne levering en de naheffingsaanslag moet worden vernietigd.

3.4

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.5

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot vernietiging respectievelijk vermindering van de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente.

3.6

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing