Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-07-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:5227, 14/00043
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-07-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:5227, 14/00043
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 14 juli 2015
- Datum publicatie
- 31 juli 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2015:5227
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:3298
- Zaaknummer
- 14/00043
Inhoudsindicatie
Algemeen. Verrekening voorlopige teruggaaf met definitieve aanslag. Voorlopige teruggaaf is wel vastgesteld maar niet rechtsgeldig bekendgemaakt. Verhouding tussen HR 29 juni 2012, nr. 11/03759, ECLI:NL:HR:2012:BW0194 en HR 18 april 2014, nr. 13/04796, ECLI:NL:HR:2014:930.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 14/00043
uitspraakdatum: 14 juli 2015
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 december 2013, nummer AWB 13/3844, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.971. Aan heffingsrente is een bedrag berekend van € 926.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 12 december 2013 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede mr. [A] namens de Inspecteur. Belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd. Het onderzoek ter zitting is geschorst om de Inspecteur in de gelegenheid te stellen zijn stelling dat de voorlopige teruggaaf op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt nader te onderbouwen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan op 4 maart 2015 een afschrift naar partijen is verzonden.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 21 mei 2015. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en mr. [A] , namens de Inspecteur. Belanghebbende en de Inspecteur hebben een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Met dagtekening 15 januari 2008 heeft de Inspecteur ten aanzien van belanghebbende, in verband met uit te betalen heffingskortingen, een negatieve voorlopige aanslag IB/PVV 2008 (voorlopige teruggaaf) vastgesteld ten bedrage van € 1.785 (hierna: de VT).
Belanghebbende heeft voor het jaar 2008 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil. Daarbij heeft belanghebbende op het door hem aangegeven resultaat uit overige werkzaamheden ad € 31.604, een bedrag van € 2.633 in mindering gebracht vanwege een persoonsgebonden aftrek van dat jaar (buitengewone uitgaven) en – zo begrijpt het Hof – een bedrag van € 28.971 vanwege verrekening van een uit 2006 afkomstig verlies, door belanghebbende aangeduid als “restant persoonsgebonden aftrek”.
In zijn arrest van 3 mei 2013, nr. 12/03034, ECLI:NL:HR:2013:BZ9143, heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van dit Hof van 5 juni 2012, nr. 11/00815, ECLI:NL:GHARN:2012:BW8438, met toepassing van artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie afgedaan. Daarmee is in rechte komen vast te staan dat het vastgestelde te verrekenen verlies van belanghebbende over het jaar 2006 nihil bedraagt.
De Inspecteur heeft de aangifte IB/PVV van belanghebbende voor het jaar 2008 gecorrigeerd voor wat betreft het bedrag van € 28.971.
De Inspecteur heeft met dagtekening 30 september 2011 de onderhavige aanslag IB/PVV 2008 vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.791. Het bedrag van de aanslag is daarbij door hem als volgt bepaald:
Inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen € 7.043
Eerder verleende voorlopige teruggave(n) € 1.785
In rekening gebrachte heffingsrente € 926
Te betalen € 9.754
Bij uitspraken op bezwaar van 18 juni 2013 heeft de Inspecteur de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslag en de beschikking heffingsrente afgewezen. Het daartegen door belanghebbende bij de Rechtbank ingestelde beroep, is door de Rechtbank bij uitspraak van 12 december 2013 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur de VT terecht met de aanslag heeft verrekend. Belanghebbende bestrijdt niet langer dat de VT terecht en tot het juiste bedrag is vastgesteld, doch betwist dat de VT op de voorgeschreven wijze aan hem is bekendgemaakt.
Belanghebbende beantwoordt de in geschil zijnde vraag ontkennend. De Inspecteur beantwoordt die vraag bevestigend.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot vaststelling van de aanslag op € 7.043, zonder verrekening van het bedrag van de voorlopige teruggaaf en met dienovereenkomstige vermindering van de beschikking heffingsrente. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.