Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-07-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:5672, 200.149.703

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-07-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:5672, 200.149.703

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
28 juli 2015
Datum publicatie
28 oktober 2015
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2015:5672
Zaaknummer
200.149.703

Inhoudsindicatie

Vordering tot schadevergoeding van rechthebbende van naastingsrecht jegens de gemeente op de grond dat de gemeente dit recht in het verleden niet heeft geëerbiedigd bij de verkoop van percelen. Vordering verjaard? Aanvang verjaringstermijn. Stuiting. Causaal verband rechtsinbreuken en schade.

Uitspraak

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.149.703

(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, Afdeling Civiel recht, handelskamer, locatie Utrecht, 342432)

arrest van de derde kamer van 28 juli 2015

in de zaak van

[appellant],

wonende te [woonplaats] ,

appellant,

hierna: [appellant] ,

advocaat: mr. M.P.J. Smakman,

tegen:

de publiekrechtelijke rechtspersoon,

Gemeente Stichtse Vecht,

zetelend te Maarssen,

geïntimeerde,

hierna: de gemeente,

advocaat: mr. J.M. van Noort.

1 Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van

7 augustus 2013 en 22 januari 2014 die de rechtbank Midden-Nederland tussen [appellant] als eiser en de gemeente als gedaagde heeft gewezen.

2 Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 22 april 2014,

- de memorie van grieven, met producties,

- de memorie van antwoord, met producties.

2.2

Ter zitting van 17 juni 2015 hebben partijen de zaak doen bepleiten, [appellant] door mr. R.B. Gerretsen en de gemeente door mr. J.M. van Noort. Beiden hebben daarbij pleitnotities in het geding gebracht. Mr. Gerretsen voornoemd heeft voorafgaand aan de zitting aan de gemeente en het hof de producties 22 tot en met 38 gezonden. Mr. Van Noort heeft bezwaar gemaakt tegen het in het geding brengen van de producties 34 tot en met 37. De producties 34 en 35 zijn niet integraal overgelegd en de producties 36 en 37 zijn niet toegelicht, zodat de gemeente geen verweer heeft kunnen voorbereiden, aldus mr. Van Noort. Nadat partijen zich hierover ter zitting nader hadden uitgelaten, heeft het hof de producties toegelaten, onder de voorwaarde dat de producties 34 en 35 alsnog integraal zullen worden overgelegd. [appellant] heeft producties 34 en 35 na het pleidooi bij brief van 17 juni 2015 overgelegd. Het hof heeft verder bepaald dat de gemeente zo nodig in de gelegenheid zal worden gesteld om alsnog bij akte op de producties 36 en 37 te reageren.

2.3

Na afloop van de pleidooien heeft het hof arrest bepaald (op één dossier).

3 De vaststaande feiten

3.1

Het hof gaat in hoger beroep, op grond van de over en weer ingenomen en niet bestreden stellingen en producties, uit van de volgende feiten, alsmede van de op grond van de in het vonnis van 22 januari 2014 en de in een eerdere tussen partijen gevoerde procedure door het hof Amsterdam gewezen arrest van 2 oktober 2012 vermelde feiten, voor zover deze tussen partijen (ook) in de onderhavige procedure niet in geschil zijn. Aldus staat het volgende vast.

3.2

De toenmalige heer van de ambachtsheerlijkheid “ [naam ambachtsheerlijkheid] ” [A.] heeft bij akte van 10 mei 1700 ruim acht hectaren (“ [… 1] ”) grond in eigendom overgedragen aan [B.] en [C.] . In de akte van levering een “naastingsrecht” overeengekomen ten behoeve van de verkoper.

3.3

[appellant] heeft dit naastingsrecht in 2002 uit een legaat van zijn in 2001 overleden vader verworven. De vader van [appellant] was de toenmalige ambachtsheer van de ambachtsheerlijkheid [naam ambachtsheerlijkheid] .

3.4

De gemeente is eigenaar van het perceel [… 2] , dat deel uitmaakt van de onder 3.2 bedoelde ‘ [… 1] ’.

3.5

Bij brief van 20 januari 1999 (productie 6 bij memorie van grieven) heeft (de raadsman van) [appellant] aan de gemeente onder meer geschreven:

“Het recht van nakoop bestaat eenvoudigweg. Dat uw gemeente onder haar verplichtingen tracht uit te komen door te stellen dat de mogelijkheid tot uitoefening door de redelijkheid en billijkheid wordt beperkt, is niet aanvaardbaar. Indien uw gemeente haar verplichtingen in de toekomst niet nakomt, dan zullen wij niet aarzelen om de gevolgtrekkingen die zulks met zich meebrengt, namelijk verval van de eigendom van de grond aan de nakoop gerechtigde zonder enige vergoedingsplicht, in te roepen.”

3.6

Bij brief van 26 augustus 2002 (productie 7 bij memorie van grieven) heeft [appellant] de gemeente het volgende bericht:

“Bijgaand laat ik U weten dat na het overlijden van mijn vader [D.] het recht van nakoop op uw perceel [… 2] op mij is overgegaan bij akte de dato 21 augustus 2002. Tevens zend ik U hierbij in aansluiting op onze eerdere correspondentie de tekst van een concept-dagvaarding die ik na finalisering aan de deurwaarder zal zenden met het verzoek deze uit te brengen.

Tot overleg ben ik overigens altijd bereid.”

Bij deze brief is een concept-dagvaarding gehecht, waarin is vermeld dat het perceel in 1966 door de gemeente is verworven, dat het belang van [appellant] op het naastingsrecht (door [appellant] in de concept-dagvaarding aangeduid als recht van nakoop) is dat hij of zijn rechtsopvolgers de mogelijkheid hebben om het perceel ooit te verwerven, waarmee ook een op geld waardeerbaar belang bestaat. De dagvaarding mondt uit in een verklaring voor recht dat [appellant] het recht heeft verkregen en de gemeente dit dient te respecteren en na te leven.

3.7

Bij brief van 6 september 2002 (productie 8 bij memorie van grieven) heeft [appellant] de gemeente het volgende bericht:

“Ik heb niet meer vernomen en zal de dagvaarding naar de deurwaarder zenden. Het ware mij liever geweest deze zaak in onderling overleg te regelen mede gezien het feit dat de Gemeente in het verleden reeds woningbouw op het Perceel land heeft gepleegd.”

3.8

Op 30 oktober 2002 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [appellant] en de gemeente. Bij brief van 11 februari 2003 heeft de gemeente aan [appellant] onder meer geschreven:

“Al enige tijd zijn we met elkaar in gesprek over een recht van nakoop. In het – op een plezierige manier verlopen – gesprek met de burgemeester van 30 oktober 2002 zijn van beide zijden de standpunten naar voren gebracht.

(...)

Door u is aangegeven dat u een op geld waardeerbaar belang heeft omdat u of uw rechtsopvolgers het recht hebben om de betreffende gronden ooit te verwerven. In verband met een lopende verjaringstermijn zou een eventuele juridische actie nu aan de orde zijn.

U vraagt uw recht te erkennen. U heeft aangegeven eventueel bij de rechter een verklaring van recht te vragen. De rechter zal zich dan moeten uitspreken of het recht van nakoop nog bestaat c.q. daarop nog een beroep kan worden gedaan.

U heeft in het gesprek ook gezegd geen beroep op uw recht te zullen doen voor de huidige situatie.

Wij zijn nog steeds van mening dat als uw recht al bestaat hierop geen beroep meer kan worden gedaan gelet op de redelijkheid en billijkheid. Omdat het belang van duidelijkheid over een eventuele aanbiedingsplicht voor de gemeente thans niet aan de orde is zal een eventuele actie van uw zijde moeten komen.”

3.9

Bij inleidende dagvaarding van 21 februari 2003 heeft [appellant] de gemeente gedagvaard voor de rechtbank Utrecht en daarbij gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat het door hem in 2002 verkregen recht van nakoop, voor zover rustend op het perceel van de gemeente Maarssen, sectie [… 2] , door de gemeente dient te worden gerespecteerd en te worden nageleefd. De gemeente heeft in voorwaardelijke reconventie gevorderd dat, zo het naastingsrecht nog bestaat, de inhoud daarvan aldus wordt gewijzigd dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid is om dit recht thans nog jegens de gemeente of haar rechtsopvolgers uit te oefenen.

3.10

Bij brief van 24 april 2003 (productie 11 bij memorie van grieven) heeft [appellant] de gemeente geschreven:

“(…) Overigens ben ik sans prejudice bereid om te praten over een afkoopsom van het recht van nakoop. Dit betreft dan wel het gehele recht van nakoop dus inclusief het recht op de woonwijk die uw cliënte eind zeventiger jaren op de wijk zandweg [naam ambachtsheerlijkheid] heeft gebouwd zonder haar aanbiedingsplicht te respecteren.”

3.11

In de met de dagvaarding van 21 februari 2003 ingeleide procedure heeft in hoger beroep het hof Amsterdam bij arrest van 2 oktober 2012 over de inhoud van het naastingsrecht onder meer overwogen:

“2.15 Voor de beoordeling van de toewijsbaarheid van de vordering van [appellant] is niet van belang of de inhoud van het Recht in zoverre is gewijzigd dat bij een verkoop van het perceel de [… 1] , niet de verkoper, maar de koper het perceel te koop moet aanbieden aan de rechthebbende op het Recht. Indien die aanbiedingsplicht thans op de koper rust, vloeit daaruit een verplichting van de verkoper voort om de koper op die aanbiedingsplicht te wijzen. Ook in dat geval geldt dat de verkoper het Recht in zoverre moet respecteren en naleven, zodat een verklaring voor recht van die strekking toewijsbaar is (…)”.

Het hof heeft in dat arrest vervolgens voor recht verklaard:

“dat het recht dat [appellant] heeft verkregen bij akte van 21 augustus 2002 voor zover rustend op het onroerend goed sectie C, Kadastraal gemeente Maarssen door de gemeente dient te worden gerespecteerd en te worden nageleefd”;

In het genoemde arrest heeft het hof Amsterdam het op rechtsverwerking betrokken verweer van de gemeente verworpen, evenals het beroep van de gemeente op de (derogerende werking van de) redelijkheid en billijkheid en heeft het hof de vordering in voorwaardelijke reconventie afgewezen.

4 De motivering van de beslissing in hoger beroep

5 Slotsom

6 De beslissing