Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-08-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:6335, 14/00782

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-08-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:6335, 14/00782

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
25 augustus 2015
Datum publicatie
4 september 2015
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2015:6335
Zaaknummer
14/00782

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting. Fiscale eenheid? Economische verbondenheid?

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 14/00782

uitspraakdatum: 25 augustus 2015

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 3 juli 2014, nummer AWB 13/6600, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Belanghebbende heeft voor het jaar 2011 verzocht om teruggaaf van omzetbelasting van € 10.377.

1.2

Bij beschikking met dagtekening 22 februari 2013 is deze teruggaaf geweigerd.

1.3

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.

1.4

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 3 juli 2014 ongegrond verklaard.

1.5

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6

Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.7

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2015 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. [A] , als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede mr. [B] namens de Inspecteur, bijgestaan door [C] en [D] .

1.8

Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd en voorgedragen.

1.9

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende is enig aandeelhouder en tevens bestuurder van [E] BV (hierna: [E] BV), [F] BV en [G] BV. Enig aandeelhouder en bestuurder van belanghebbende is [H] (hierna: [H] ).

2.2

[E] BV is aangemerkt als ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB). De activiteiten van [E] BV bestaan uit met omzetbelasting belaste verhuur van onroerend goed. Deze activiteiten geven een volledig recht op aftrek van voorbelasting.

2.3

[H] verricht diverse werkzaamheden ten behoeve van [E] BV. De met het onroerend goed verband houdende beslissingen, zoals beslissingen over onderhoud van het onroerend goed, de aanvraag van vergunningen en de verhuur van het onroerend goed, worden genomen door [H] . [H] sluit daartoe namens belanghebbende overeenkomsten met derden. [E] BV is voor deze werkzaamheden geen vergoeding verschuldigd.

2.4

Vanaf het jaar 2009 realiseert [F] BV geen omzet meer. [G] BV is niet aangemerkt als ondernemer als bedoeld in de Wet OB. Tussen belanghebbende en haar dochtermaatschappijen zijn geen schriftelijke overeenkomsten gesloten. Belanghebbende brengt haar dochtermaatschappijen geen vergoeding in rekening.

2.5

In 2011 heeft belanghebbende een auto aangeschaft ter zake waarvan aan haar omzetbelasting in rekening is gebracht. Belanghebbende heeft de auto ter beschikking gesteld aan [H] . Belanghebbende heeft verzocht om teruggaaf van deze omzetbelasting.

2.6

De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende niet is aan te merken als ondernemer in de zin van de omzetbelasting en dat belanghebbende geen deel kan uitmaken van een fiscale eenheid met [E] BV, omdat geen sprake is van economische verwevenheid tussen beide vennootschappen. Een beroep op de Resolutie van de staatssecretaris van Financiën van 18 februari 1991, nr. VB91/347 (hierna: de holdingresolutie) heeft zij eveneens afgewezen, omdat niet is voldaan aan de eis dat belanghebbende daartoe een verzoek heeft ingediend. Op grond hiervan heeft de Rechtbank geoordeeld dat de Inspecteur terecht geen teruggaaf van omzetbelasting heeft verleend.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is of belanghebbende en [E] BV tezamen als één ondernemer als bedoeld in artikel 7, lid 4, van de Wet OB kunnen worden aangemerkt.

3.2

Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.

3.3

Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoordt, is niet in geschil dat belanghebbende recht heeft op de gevraagde teruggaaf van omzetbelasting.

3.4

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.5

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur, en tot teruggaaf van de omzetbelasting.

3.6

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing