Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-09-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:6400, 14/00584 en 14/00585
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-09-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:6400, 14/00584 en 14/00585
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 1 september 2015
- Datum publicatie
- 4 september 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2015:6400
- Zaaknummer
- 14/00584 en 14/00585
Inhoudsindicatie
In geschil (in principaal en incidenteel appel tezamen) is het antwoord op de vraag of zowel de kunstenaarsactiviteiten als de yoga-activiteiten van belanghebbende in 2009 en 2010 als onderneming moeten worden aangemerkt. Tussen partijen is niet in geschil dat, als beide activiteiten een onderneming vormen, is voldaan aan het urencriterium, zodat belanghebbende alsdan recht heeft op de zelfstandigenaftrek. Voor 2010 is tussen partijen voorts nog in geschil of belanghebbende ontvankelijk is in haar bezwaar.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummers 14/00584 en 14/00585
uitspraakdatum: 1 september 2015
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
en het incidentele hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Leeuwarden (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 22 mei 2014, nummers RNN 13/2278 en 13/2279, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 7.419.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.352 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.224.
De tegen de hiervoor – onder 1.1 en 1.2 – bedoelde aanslagen gerichte bezwaarschriften van belanghebbende zijn door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 22 mei 2014 het beroep gericht tegen de aanslag voor het jaar 2010 ongegrond verklaard en het beroep gericht tegen de aanslag voor 2009 gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, het bezwaar tegen de aanslag voor het jaar 2009 ongegrond verklaard, de Inspecteur opgedragen het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. De Inspecteur heeft in zijn verweerschrift incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft het incidentele hoger beroep van de Inspecteur beantwoord.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2015 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en [A] , als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [B] , alsmede [C] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [D] .
De Inspecteur heeft een pleitnota overgelegd.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is geboren [in] 1960. Belanghebbende hield zich in 2009 en 2010 onder meer bezig met het geven van yogalessen. Deels gaf zij deze lessen in eigen beheer aan cursisten, deels gaf zij deze vanuit een yogacentrum. Naast haar activiteiten als yoga-instructrice was belanghebbende actief als beeldend kunstenaar. Zij maakte en verkocht schilderijen en houten objecten (eigen werk), en hield zich daarnaast bezig met het geven van schildercursussen.
De aanslag IB/PVV 2009, met aanslagnummer [000.00.000] .H96, gedagtekend 18 januari 2012, is opgelegd overeenkomstig de oorspronkelijke aangifte van belanghebbende, die door de Inspecteur is ontvangen op 4 mei 2011. In deze aangifte heeft belanghebbende een bedrag van € 7.419 aan resultaat uit overige werkzaamheden aangegeven.
Belanghebbende heeft met dagtekening 7 februari 2012 bezwaar gemaakt tegen de definitieve berekening zorgtoeslag 2009 van 3 februari 2012. Dit bezwaarschrift is op 8 februari 2012 binnengekomen bij de Belastingdienst/Toeslagen te Heerlen. De brief luidt, voor zover hier van belang:
“Middels dit schrijven teken ik bezwaar aan tegen uw definitieve berekening Zorgtoeslag 2009 met bovengenoemd beschikkingsnummer 2009, d.d. 3 februari 2012. Reden van bezwaar is dat het belastbaar inkomen van mijn partner, BSN [000.00.001] , niet conform is. Deze dient, op basis van de ingediende aangifte Inkomstenbelasting 2009, € 30.853,- te bedragen. Ik verzoek u derhalve deze wijziging in uw systeem door te voeren en voor 2012 de onderstaande belastbare inkomens te hanteren voor de Zorgtoeslag en Kindgebonden budget:
Mijn inkomen: € 7500,-
Inkomen van mijn partner: € 37.010,-
Tevens verzoek ik u om uitstel van betaling van de definitieve berekening zorgtoeslag 2009 d.d. 3 februari 2012.”
Op 9 maart 2012 heeft belanghebbende een brief gekregen van de Belastingdienst/Centrale Administratie te Apeldoorn, waarin onder andere het volgende staat vermeld:
“Betreft: Ontvangstbevestiging bezwaar tegen inkomen (…) Op 8 februari 2012 ontving ik uw brief waarin u bezwaar maakt tegen het inkomen 2009. Ik merk uw brief ook aan als bezwaar tegen de belastingaanslag 2009, met nummer [000.00.000] .H96 die op het aanslagbiljet is vermeld. Belastingdienst/Toeslagen heeft uw brief ter behandeling aan mij doorgestuurd.”
De brief is ondertekend door “de inspecteur, [E] , Belastingdienst/Centrale administratie”.
Belastingdienst/Toeslagen te Heerlen heeft het bezwaar tegen de definitieve berekening zorgtoeslag 2009 bij brief gedateerd 12 december 2012 doorgezonden aan de Belastingdienst/Leeuwarden. In deze brief staat onder andere:
“Wij hebben van mevrouw [X] bijgaand bezwaar ontvangen. Dit bezwaar is gericht aan Belastingdienst/Toeslagen, maar niet voor ons bestemd. Gelet op de inhoud sturen wij hierbij het bezwaar naar jullie, met het verzoek de behandeling over te nemen. Mevrouw [X] heb ik geïnformeerd over het doorsturen van de brief.”
Eveneens met dagtekening 12 december 2012 heeft Belastingdienst/Toeslagen te Heerlen een kennisgeving van de doorzending aan belanghebbende gestuurd. In deze kennisgeving staat onder andere:
“Wij hebben op 8 februari 2012 uw bezwaar ontvangen. Uw bezwaar is gericht aan Belastingdienst/Toeslagen, maar is niet voor ons bestemd. Daarom heb ik uw brief doorgestuurd naar Belastingdienst/Leeuwarden, met het verzoek de behandeling over te nemen. Zij zullen u verder informeren over de afhandeling.”.
Op 10 oktober 2012 heeft de Inspecteur een herziene aangifte 2009 van belanghebbende ontvangen. Gemachtigde van belanghebbende ( [A] RBB) heeft haar inkomsten daarin aangegeven als winst uit onderneming, waarbij onder meer de zelfstandigenaftrek is toegepast. Het aangegeven belastbare inkomen uit werk en woning bedroeg -/- € 1.417.
De aanslag IB/PVV 2010, met aanslagnummer [000.00.000] .H06, gedagtekend 28 juni 2012, is opgelegd overeenkomstig de oorspronkelijke aangifte van belanghebbende, welke door de Inspecteur is ontvangen op 10 april 2012. In deze aangifte heeft belanghebbende een bedrag van € 8.352 aan resultaat uit ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen aangegeven, alsmede voordeel uit sparen en beleggen van € 1.224.
De Inspecteur heeft met dagtekening 12 mei 2012 aan belanghebbende een voorlopige aanslag IB/PVV 2010 opgelegd. Op 16 mei 2012 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen deze voorlopige aanslag. Redengevend voor haar bezwaar was dat de voorlopige aanslag volgens belanghebbende niet conform de ingediende aangifte was opgelegd.
Op 25 juni 2012 heeft belanghebbende gereageerd op de beschikking kindgebonden budget 2010 van 22 juni 2012. Op 2 juli 2012 heeft belanghebbende voorts bezwaar gemaakt tegen de daaropvolgende definitieve berekening kindgebonden budget 2010. Op 13 juli 2012 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de definitieve berekening zorgtoeslag 2010. Als reden gaf belanghebbende in deze correspondentie dat de aanslag IB/PVV volgens belanghebbende niet conform de ingediende aangifte was opgelegd, en dat het in aanmerking genomen inkomen voor de toeslagen om die reden niet juist was.
Op 24 september 2012 heeft de Inspecteur een herziene aangifte 2010 ontvangen. De gemachtigde van belanghebbende heeft haar inkomsten daarin aangegeven als winst uit onderneming, waarbij onder meer de zelfstandigenaftrek is toegepast. Het aangegeven belastbare inkomen uit werk en woning bedroeg € 56. Het belastbare inkomen uit sparen en beleggen bedroeg € 1.224.
De Inspecteur heeft de bij 2.6 en 2.10 vermelde herziene aangiften aangemerkt als bezwaarschrift tegen de aanslagen IB/PVV 2009 respectievelijk 2010. In de beslissing op bezwaar van 22 juli 2013 heeft de Inspecteur belanghebbende met betrekking tot beide jaren niet-ontvankelijk verklaard omdat de bezwaartermijn was overschreden.
Op 16 mei 2013 heeft de Inspecteur een huisbezoek aan belanghebbende gebracht. Tijdens dat huisbezoek hebben partijen gesproken over de vraag of de zelfstandigenaftrek kan worden toegepast. De Inspecteur heeft zijn standpunten ter zake daarvan in zijn brief van 1 juli 2013 vastgelegd. Wat betreft de in eigen beheer gegeven yoga-lessen achtte de Inspecteur een onderneming aanwezig. Ter zake van deze activiteiten was de Inspecteur van oordeel dat geen recht bestond op de zelfstandigenaftrek. De vanuit het yogacentrum gegeven lessen konden worden aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden. De kunstenaarsactiviteiten leverden volgens de Inspecteur geen bron van inkomen op.
Belanghebbende heeft bij brief van 10 juli 2013 gereageerd op de standpunten van de Inspecteur. Hierin heeft zij onder meer gewezen op het feit dat de Inspecteur aan haar over de jaren 2002 tot en met 2008 een zogenoemde Verklaring Arbeidsrelatie (VAR) heeft afgegeven. In deze VAR werden de yoga-werkzaamheden volgens belanghebbende aangemerkt als winst uit onderneming. Bij een onderzoek dat de Inspecteur in het verleden bij het yogacentrum had ingesteld, is de fiscale positie van belanghebbende beoordeeld. Uit het onderzoek zou zijn gevolgd dat belanghebbende is aangemerkt als zelfstandig ondernemer, zodat het yogacentrum geen loonadministratie voor belanghebbende hoefde bij te houden en geen loonheffingen hoefde in te houden. Ter zitting van de Rechtbank heeft belanghebbende verklaard dat zij haar inkomsten uit yoga-activiteiten in voorgaande jaren als winst uit onderneming heeft aangegeven en dat de Inspecteur over deze eerdere aangiften nooit vragen heeft gesteld of opmerkingen heeft gemaakt.
Ter zitting van de Rechtbank heeft belanghebbende met betrekking tot haar activiteiten onder meer het volgende verklaard. Belanghebbende verricht al vanaf 1989 kunstenaarsactiviteiten. Aanvankelijk exposeerde belanghebbende in de horeca, maar vanaf 1990 ook in galeries. Van daaruit heeft belanghebbende getracht haar activiteiten uit de bouwen. Belanghebbende heeft vrijwel geen werkstukken in opdracht gemaakt. De resultaten zijn sterk wisselend geweest: soms verkocht belanghebbende tot 8 schilderijen in een jaar, in andere jaren lag de verkoop aanzienlijk lager. Het resultaat was evenzeer sterk wisselend. Hetzelfde geldt voor het aantal exposities: In 2009 heeft belanghebbende twee exposities gehad, in 2010 één. Ook heeft belanghebbende deelgenomen aan verschillende initiatieven van professionele kunstenaars, zoals de [F] in [G] . In 2010 heeft zij voorts deelgenomen aan de [H] in [I] .
Tot de stukken van het geding behoort een door belanghebbende gemaakte opstelling van kosten en opbrengsten. Hieruit blijkt het volgende:
(exclusief BTW) 2009 2010
Omzet yoga-activiteiten 10.922 11.280
Omzet kunstenaarsactiviteiten 3.029 2.801
13.951 14.081
Kosten yoga-activiteiten 2.406 2.543
Kosten kunstenaarsactiviteiten 3.543 2.266
Algemene kosten 323 424
6.272 5.233
Resultaat 7.679 8.848
Tot de stukken van het geding behoort eveneens een door de Inspecteur gemaakte opstelling van kosten en opbrengsten. De Inspecteur heeft daarbij laten zien dat de resultaten van de yogalessen en de activiteiten als beeldend kunstenaar zijn uitgesplitst volgens de eigen opgave van belanghebbende. De Inspecteur heeft bij deze uitsplitsing de algemene kosten toegerekend aan de yoga-activiteiten, en heeft voor 2010 nog rekening gehouden met de kleine ondernemersaftrek in de omzetbelasting (extra opbrengsten yoga: € 592, kunst: € 51).
Belanghebbende heeft aan de Inspecteur een overzicht van werkzame uren overgelegd, waarin de jaarlijks bestede uren per type activiteit zijn vermeld. Uit het overzicht volgt dat aan yoga-activiteiten jaarlijks 690 uren, en aan kunstactiviteiten jaarlijks 1.550 uren worden besteed (samen 2.240 uren).
Belanghebbende heeft in de bezwaarfase aan de Inspecteur desgevraagd een meer gespecificeerde urenspecificatie voor 2009 en 2010 overgelegd. Hieruit volgt dat belanghebbende in 2009 1.767 uren en in 2010 1.566 uren aan de yoga- en kunstenaarsactiviteiten tezamen heeft besteed. Voorts heeft de Inspecteur hieruit afgeleid dat daarvan ten minste 992 uren (2009) respectievelijk 798 (2010) uren aan de kunstenaarsactiviteiten werden besteed, en ten minste 293 uren (2009) respectievelijk 299 (2010) uren aan de yoga-activiteiten. De overige uren werden besteed aan relatiebeheer, marketing, acquisitie en administratie.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil (in principaal en incidenteel appel tezamen) is het antwoord op de vraag of zowel de kunstenaarsactiviteiten als de yoga-activiteiten van belanghebbende in 2009 en 2010 als onderneming moeten worden aangemerkt. Tussen partijen is niet in geschil dat, als beide activiteiten een onderneming vormen, is voldaan aan het urencriterium, zodat belanghebbende alsdan recht heeft op de zelfstandigenaftrek. Voor 2010 is tussen partijen voorts nog in geschil of belanghebbende ontvankelijk is in haar bezwaar.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de bestreden aanslagen tot op de bedragen die bij herziene aangiften van 10 oktober 2012 respectievelijk 24 september 2012 zijn aangegeven.
De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vragen ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover het betreft 2009 en bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover het betreft 2010.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.