Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-09-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:6475, 14/01091
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-09-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:6475, 14/01091
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 1 september 2015
- Datum publicatie
- 11 september 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2015:6475
- Zaaknummer
- 14/01091
Inhoudsindicatie
Wet Woz. Waardevaststelling tussenwoning. Hof sluit zich aan bij de door rechtbank in goede justitie bepaalde waarde.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 14/01091
uitspraakdatum: 1 september 2015
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum (hierna: de heffingsambtenaar)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 1 september 2014, nummer UTR 13/4532, in het geding tussen de heffingsambtenaar en
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 32 te [Z] (hierna: de onroerende zaak) voor het kalenderjaar 2013 per waardepeildatum 1 januari 2012 en naar de toestand op die datum, vastgesteld op € 220.000.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de vastgestelde waarde gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 1 september 2014 gegrond verklaard en de vastgestelde waarde van de onroerende zaak in goede justitie verlaagd tot € 205.000.
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2015 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbendes gemachtigde mr. [A] , alsmede mr. [B] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [C] (hierna: de taxateur).
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
De onroerende zaak is een in 1928 gebouwde tussenwoning met een berging en twee dakkapellen. De woning heeft een inhoud van 283 m³ en is gelegen op een perceel van 115 m².
Op 26 juli 2013 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende op 5 september 2013 per fax beroep ingesteld. Daarin is het volgende opgenomen:
“1. Tot mij heeft zich gewend [X] (hierna: cliënt), woonachtig aan de [a-straat] 32 [Z] met het verzoek hem bij te staan.
2. Op 1 januari 2012, aanvang tijdvak is cliënt eigenaar van huis [a-straat] 32 te [Z] . Clënt heeft uit hoofde hiervan een aanslag gemeentelijke belastingen 2013 ontvangen met mede daarop vermeld de WOZ-beschikking.
3. Namens cliënt hebben wij daar tijdig bezwaar tegen gemaakt.
4. Met dagtekening 26 Juli 2013 heeft de gemeente uitspraak gedaan op bezwaar.
Pro forma beroep
5. Cliënt kan zich niet verenigen met de uitspraak van de heffingsambtenaar en vindt de door de gemeente gehanteerde waarde te hoog vastgesteld.
6. Cliënt verzoekt uw College een termijn te verlenen om het beroep nader te motiveren.”
De gemachtigde van belanghebbende heeft in een korte periode namens ongeveer 130 belanghebbenden beroep ingesteld bij de Rechtbank Midden-Nederland tegen uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar. In dat kader heeft de gemachtigde op 5 september 2013 de volgende brief gefaxt:
“De gemeente Hilversum heeft gemeend 99% van de door ons ingestelde bezwaren tegen verschillende WOZ-waarden van een 168 tal cliënten af te wijzen. De afwijzing heeft op een dusdanig disproportionele manier plaatsgevonden dat wij ons genoodzaakt voelen voor de meeste afwijzingen een beroepsgang te starten. Wij beogen met deze beroepsgang uw College niet met nodeloos werk op te zadelen, dit vooraf gesteld.
Gezien het grote aantal beroepen, zullen wij vandaag 5 september en morgen 6 september 2013 een groot aantal pro forma beroepen indienen per fax. Om deze nader te motiveren verzoeken wij u ons een nadere termijn te verlenen dan de standaard vier weken. Graag ontvangen wij voor onze pro forma beroepen tegen de gemeente Hilversum een nadere termijn ter motivering van acht weken. Bij voorbaat dank.”
Per brief van 16 september 2013 is de gemachtigde van belanghebbende verzocht het beroepschrift aan te vullen met de gronden binnen acht weken na de verzenddatum van de brief. Bij brief van 12 november 2013 schrijft de gemachtigde van belanghebbende aan de Rechtbank dat hij met de heffingsambtenaar poogt tot een minnelijke oplossing te komen en dat hij (mede) daarom verzoekt om uitstel van motivering van de beroepen. Bij brief van 13 november 2013 wordt de termijn om de beroepsgronden aan te vullen verlengd tot en met 9 december 2013.
Per brief van 16 september 2013 is de heffingsambtenaar verzocht binnen vier weken de op de zaak betrekking hebbende stukken in te zenden. Per brief van 17 oktober 2013 deelt de Rechtbank de heffingsambtenaar mee dat hij niet heeft gereageerd op de brief van 16 september en dat hij binnen twee weken dient te reageren. Per brief van 24 september 2013 verzoekt de heffingsambtenaar aan de Rechtbank uitstel voor het indienen van verweerschriften en de achterliggende stukken totdat alle ontvankelijkheidsgebreken in de hoger beroepen door de gemachtigde van belanghebbende zijn weggenomen en een motivering van het beroepschrift is ontvangen. Bij brief van 21 oktober 2013 laat de Rechtbank weten dat de heffingsambtenaar uiterlijk 31 december 2013 dient te voldoen aan het verzoek. Bij brief van 24 december 2013 wordt de heffingsambtenaar voor de laatste maal uitstel verleend om te voldoen aan het verzoek, en wel tot en met 31 januari 2014. De heffingsambtenaar stuurt op 24 januari 2014 het verweerschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken in.
Bij aangetekend schrijven van 10 oktober 2013 stuurt de gemachtigde van belanghebbende een brief aan de wethouder van financiën van de gemeente Hilversum, waarin hij zijn beklag doet over de gang van zaken rond de bezwaarprocedure. De gemachtigde heeft onder meer geklaagd over het feit dat hij ten onrechte niet is gehoord. Bij schrijven van 28 oktober 2013 heeft wethouder [D] de klacht van de gemachtigde van belanghebbende deels gegrond verklaard en voorgesteld alsnog hoorzittingen te houden. Deze hoorzittingen hebben plaatsgevonden op 20 november 2013.
Op 3 maart 2014 vindt bij de Rechtbank een regiezitting plaats. Bij brief van 28 april 2014 deelt de Rechtbank aan partijen het volgende mede.
“Ter regiezitting van 3 maart 2014 is met u en met de wederpartij ten behoeve van de goede procesorde een tijdschema vastgesteld voor het indienen van de specificering van de beroepsgronden en het verweer, zodat de rechtbank uiterlijk twee weken voor de zitting over alle stukken beschikt van de zaken die op de betreffende zitting staan.
Dit betekent voor de zitting van 7 juli 2014:
- mr. [A] specificeert uiterlijk 26 mei 2014 de beroepsgronden;
- de heffingsambtenaar dient uiterlijk 23 juni 2014 zijn verweer in.
Het niet nakomen van dit tijdschema in een zaak zal er in beginsel toe leiden dat de betreffende zaak ter zitting ongegrond zal worden verklaard wegens strijd met de goede procesorde.”
Op 23 mei 2014 motiveert de gemachtigde van belanghebbende het beroep met nadere gronden, waaronder een taxatieverslag van [E] van [F] taxaties. Op 20 juni 2014 vult de heffingsambtenaar het verweerschrift aan, waarin hij primair concludeert tot niet-ontvankelijkheid van het beroep, aangezien het beroepschrift niet uiterlijk 9 december 2013 was aangevuld met de beroepsgronden.
De heffingsambtenaar heeft met betrekking tot de onroerende zaak in hoger beroep een nieuwe waardematrix met bijlagen (hierna: de matrix) laten opstellen door de taxateur. In de matrix is de waarde van de onroerende zaak op waardepeildatum 1 januari 2012 getaxeerd op € 220.000. Daarbij is de waarde onderverdeeld in een bedrag van € 153.250 (€ 542 per m³) voor de waarde van de woning (als opstal), € 51.750 voor de grond, € 5.000 voor de berging (als opstal) en € 10.000 voor de beide dakkapellen. De taxatie is tot stand gekomen door de onroerende zaak te vergelijken met de volgende marktgegevens van verkopen:
- -
-
[a-straat] 47 (inhoud: 270 m³ (waarde: € 122.500; € 454 per m³); kaveloppervlakte: 140 m² (waarde: € 63.000); bijgebouwen: € 6.500 en € 5.000 voor een dakkapel) op 26 september 2011 verkocht voor € 200.000;
- -
-
[a-straat] 121 (inhoud: 292 m³ (waarde: € 147.500; € 505 per m³); kaveloppervlakte: 222 m² (waarde: € 93.500); bijgebouwen: € 16.000 en € 5.000 voor een dakkapel) op 21 mei 2012 verkocht voor € 255.000;
- -
-
[b-straat] 156 (inhoud: 249 m³ (waarde: € 161.700; € 649 per m³); kaveloppervlakte: 114 m² (waarde: € 51.300); bijgebouw: € 5.000 en € 15.000 voor drie dakkapellen) op 21 augustus 2012 verkocht voor € 225.000;
- -
-
[c-straat] 58 (inhoud: 321 m³ (waarde: € 196.920; € 613 per m³); kaveloppervlakte: 98 m² (waarde: € 50.080); bijgebouw: € 5.000 en € 5.000 voor een dakkapel) op 25 mei 2012 verkocht voor € 250.000.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is de primair de ontvankelijkheid van het beroep van belanghebbende en subsidiair de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2012.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
De heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en niet-ontvankelijkverklaring van het beroep, subsidiair tot ongegrondverklaring van het beroep.