Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-09-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:6778, 14/01082
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-09-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:6778, 14/01082
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 15 september 2015
- Datum publicatie
- 18 september 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2015:6778
- Zaaknummer
- 14/01082
Inhoudsindicatie
In geschil is of aan belanghebbende drie maal een bedrag van € 1.260 toekomt wegens overschrijding door de heffingsambtenaar van de termijn waarbinnen hij op de bezwaarschriften van belanghebbende had dienen te beslissen, welke vraag belanghebbende bevestigend en de heffingsambtenaar ontkennend beantwoordt.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer 14/01082
uitspraakdatum: 15 september 2015
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 1 september 2014, nummer AWB 13/1219, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Groningen (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft op 16 maart 2013, 17 april 2013 en 8 mei 2013 facturen aan belanghebbende gezonden, waarin havengeld werd gevorderd.
Belanghebbende heeft wegens door hem gesteld niet tijdig beslissen op de door hem ingediende bezwaarschriften om toekenning van dwangsommen verzocht. De heffingsambtenaar heeft bij besluit van 25 september 2013 een dwangsom van € 1.260 toegekend.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beslissing inzake de toekenning van de dwangsom gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 1 september 2014 – bovenaan de uitspraak staat als uitspraakdatum abusievelijk 1 september 2013 – ongegrond verklaard en bepaald dat de heffingsambtenaar het betaalde griffierecht van € 160 aan belanghebbende vergoedt.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2015 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede mr. drs. [A] namens de heffingsambtenaar.
Belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Op 16 maart 2013, 17 april 2013 en 8 mei 2013 zijn facturen aan belanghebbende gezonden, waarin door de heffingsambtenaar havengeld werd gevorderd.
Op 18 maart 2013, 8 april 2013 en 21 mei 2013 heeft belanghebbende brieven aan de heffingsambtenaar gezonden, waarin hij liet weten het niet eens te zijn met de heffingen die door de heffingsambtenaar waren opgelegd.
Op 12 juli 2013 heeft belanghebbende een brief aan de heffingsambtenaar gezonden, waarin hij heeft gemeld dat hij op 18 maart 2013, 8 april 2013 en 21 mei 2013 steeds een aanvraag of bezwaar had ingediend en dat de wettelijke termijnen voor het beslissen waren verstreken.
In een brief van 25 september 2013, door de heffingsambtenaar aangeduid als "beschikking op verzoek verlaging liggeld en ingebrekestelling", heeft de heffingsambtenaar het in totaal aan belanghebbende in rekening gebrachte havengeld verlaagd. Tevens heeft de heffingsambtenaar, op grond van de wet dwangsom, wegens niet tijdig beslissen eenmaal een bedrag van € 1.260 toegekend.
Op 27 september 2013 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de enkelvoudige toekenning van de dwangsom. Bij brief van 14 november 2013 heeft de heffingsambtenaar dit bezwaar ongegrond verklaard.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of aan belanghebbende drie maal een bedrag van € 1.260 toekomt wegens overschrijding door de heffingsambtenaar van de termijn waarbinnen hij op de bezwaarschriften van belanghebbende had dienen te beslissen, welke vraag belanghebbende bevestigend en de heffingsambtenaar ontkennend beantwoordt.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de dwangsomregeling, opgenomen in artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), niet van toepassing is. Voorts stelt hij dat havengeld niet behoort tot de gemeentelijke belastingen als bedoeld in artikel 236 van de Gemeentewet, en dat daarom de beslistermijn van artikel 7:10, eerste lid, van de Awb van toepassing is, welke termijn door de heffingsambtenaar met betrekking tot de drie ingediende bezwaarschriften is overschreden. Voor elk van die overschrijdingen heeft de heffingsambtenaar een dwangsom verbeurd.
De heffingsambtenaar stelt dat de termijn voor het doen van uitspraak op de drie bezwaarschriften verstreek met 31 december 2013, dat de uitspraken tijdig zijn gedaan en dat geen dwangsom is verbeurd. Het reeds door de heffingsambtenaar betaalde bedrag zal niet worden teruggevorderd, maar er is geen grond voor toekenning van nog twee dwangsommen.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak van de heffingsambtenaar, en, naar het Hof begrijpt, tot veroordeling van de heffingsambtenaar tot een additionele betaling aan belanghebbende van een bedrag van twee maal € 1.260, ofwel € 2.520.
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.