Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 06-10-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:7483, 14/01260
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 06-10-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:7483, 14/01260
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 6 oktober 2015
- Datum publicatie
- 16 oktober 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2015:7483
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:838
- Zaaknummer
- 14/01260
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting. Herinvesteringsreserve. Verplichte vrijval?
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 14/01260
uitspraakdatum: 6 oktober 2015
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] BV, gevestigd te [Z] (hierna: belanghebbende),
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 11 november 2014, nummer
AWB 14/642, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur).
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 331.844. Daarbij is een bedrag van € 3.486 aan heffingsrente in rekening gebracht.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van
13 december 2013 de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen de uitspraken van de Inspecteur in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 11 november 2014 het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2015 te Arnhem. Belanghebbende is vertegenwoordigd door [A] . Namens de Inspecteur zijn verschenen mr. [B] en mr. [C] .
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Feiten
Belanghebbende heeft in 2006 een onroerende zaak (hierna: de onroerende zaak) vervreemd. Ter zake van de vervreemdingswinst van € 316.837 heeft belanghebbende in 2006 een herinvesteringsreserve gevormd.
Bij het vaststellen van de aanslag vennootschapsbelasting 2010 heeft de Inspecteur voornoemde herinvesteringsreserve laten vrijvallen en tot de winst gerekend.
Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift tegen de aanslag vennootschapsbelasting 2010 verzocht om verlenging van de herinvesteringstermijn tot ultimo 2013. Belanghebbende heeft verder voorgesteld de herinvesteringsreserve in 2013 te laten vrijvallen als ultimo 2013 nog geen herinvestering heeft plaatsgevonden.
Tijdens een op 13 november 2013 gehouden hoorgesprek is namens belanghebbende verklaard dat op dat moment nog steeds geen herinvestering heeft plaatsgevonden en dat daaraan evenmin een begin van uitvoering is gegeven.
De Rechtbank heeft ter zitting vastgesteld dat belanghebbende aan de aanschaffing of voortbrenging nog steeds geen begin van uitvoering heeft gegeven, zodat de herinvesteringsreserve terecht is vrijgevallen. Verder heeft de Rechtbank geoordeeld dat de herinvesteringsreserve eigenlijk in 2009 had moeten vrijvallen, dat dit niet is gebeurd, en dat deze reserve met toepassing van de foutenleer ook in 2010 mocht vrijvallen.
3 Geschil
In geschil is of de herinvesteringsreserve terecht aan de winst is toegevoegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
Belanghebbende voert in hoger beroep aan dat haar directeur/enig aandeelhouder [A] bereid was het pand aan de [a-straat] 79 te [Z] aan belanghebbende te vervreemden, dat de herinvesteringsreserve op die investering zou kunnen worden afgeboekt, en dat de herinvesteringsreserve dan niet zou hoeven vrij te vallen. Pas ter zitting van de Rechtbank kwam het belanghebbende ter ore dat de Inspecteur daaraan zou hebben willen meewerken. Belanghebbende betoogt dat de Inspecteur eerder aan haar had moeten mededelen dat hij bereid was mee te werken en, nu dit niet is gebeurd, zij alsnog de gelegenheid zou moeten krijgen om het pand aan de [a-straat] 79 aan te schaffen om vrijval van de herinvesteringsreserve te voorkomen.
De Inspecteur neemt het standpunt in dat belanghebbende geen begin heeft gemaakt met de uitvoering van vervanging en dat er bovendien geen sprake is van bijzondere omstandigheden die een verlenging van de herinvesteringstermijn rechtvaardigen. Verder merkt de Inspecteur op dat hij nooit de toezegging heeft gedaan dat een herinvestering buiten de driejaarstermijn mogelijk zou zijn geweest.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur, en tot vermindering van de aanslag naar een belastbaar bedrag van € 15.007.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.