Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 03-02-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:779, 1400056
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 03-02-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:779, 1400056
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 3 februari 2015
- Datum publicatie
- 13 februari 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2015:779
- Zaaknummer
- 1400056
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting. Omkering en verzwaring bewijslast. Vereiste aangifte niet gedaan. Redelijke schatting?
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 14/00056
uitspraakdatum: 3 februari 2015
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur).
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 19 december 2013, nummer AWB 13/2524, in het geding tussen de Inspecteur en
[X] C.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het boekjaar 2 maart 2011 tot en met 31 december 2011 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 50.000. Daarbij is voorts € 225 aan heffingsrente in rekening gebracht en een verzuimboete opgelegd van € 2.460.
Deze aanslag en beschikking inzake de heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, door de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar verminderd tot een aanslag, berekend naar een belastbaar bedrag van € 49.000 en tot een beschikking heffingsrente ten bedrage van € 220. De verzuimboete is daarbij gehandhaafd door de Inspecteur.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. Rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep met betrekking tot de verzuimboete ongegrond verklaard en met betrekking tot de aanslag en beschikking inzake de heffingsrente gegrond. De Rechtbank heeft de op de aanslag en beschikking heffingsrente betrekking hebbende uitspraken op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot een aanslag, berekend naar een belastbaar bedrag van € 20.000 en de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.
Zowel belanghebbende als de Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep van belanghebbende is bij het Hof geregistreerd onder rolnummer 14/00077.
Tot de stukken van het geding behoort het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
Bij – op de voet van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht – gedane uitspraak van 25 maart 2014 heeft het Hof het hoger beroep van belanghebbende in de zaak met nummer 14/00077 niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de termijn voor het instellen van hoger beroep. Het tegen die uitspraak gedane verzet van belanghebbende is bij uitspraak van het Hof van 28 oktober 2014 ongegrond verklaard. Tegen die uitspraak is geen beroep in cassatie ingesteld.
In de onderhavige zaak heeft belanghebbende geen verweerschrift in hoger beroep ingediend. Evenmin heeft zij incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgehad op 8 januari 2015 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord: [A] als de gemachtigde van belanghebbende alsmede mr. [B] en [C] namens de Inspecteur.
De Inspecteur heeft een pleitnota overgelegd.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende, een commanditaire vennootschap, is opgericht op 2 maart 2011. Haar activiteiten bestaan uit verhuur en lease van computers en kantoorapparatuur. Belanghebbende is belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting. Zij heeft één beherend en één commanditaire vennoot. Blijkens een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel is door de commanditaire vennoot bij de oprichting van belanghebbende een bedrag van € 2.500 ingebracht.
Belanghebbende heeft in haar aangiften voor de omzetbelasting voor het tweede, derde en vierde kwartaal van 2011 een omzet verantwoord van in totaal € 49.000. In die aangiften is geen aanspraak gemaakt op aftrek van voorbelasting. Belanghebbende heeft zich niet bij de Belastingdienst gemeld als inhoudingsplichtige voor de loonbelasting.
De fiscale belangen van belanghebbende worden behartigd door [A] (hierna: de gemachtigde), werkzaam bij [D]. De gemachtigde maakt gebruik van de zogenoemde Beconregeling.
Belanghebbende is door de Inspecteur bij brief van 1 maart 2012 uitgenodigd tot het doen van aangifte voor de vennootschapsbelasting voor het (korte) boekjaar 2011 (dat loopt van 1 maart tot en met 31 december 2011; hierna: het boekjaar) vóór 1 juni 2012.
De gemachtigde heeft de Inspecteur bij brief van 30 maart 2012 verzocht op de voet van de Beconregeling uitstel te verlenen voor de indiening van de onderhavige aangifte. Dit verzoek is door de Inspecteur bij brief van 1 mei 2012 afgewezen. Nadien is geen uitstel voor de indiening van de onderwerpelijke aangifte aan belanghebbende verleend.
Omdat indiening van de aangifte uitbleef, heeft de Inspecteur belanghebbende een zogenoemde – op 22 juni 2012 gedagtekende – herinneringsbrief gezonden en vervolgens, bij brief van 23 juli 2012, aangemaand tot het doen van bedoelde aangifte vóór 7 augustus 2012. De aangifte is niet door belanghebbende ingediend.
Bij brief van 11 oktober 2012 heeft de Inspecteur belanghebbende bericht dat haar een aanslag vennootschapsbelasting voor het boekjaar zal worden opgelegd naar een geschat belastbaar bedrag van € 50.000, tenzij belanghebbende alsnog vóór 26 oktober 2012 de aangifte zou indienen. De aangifte is niet door belanghebbende ingediend.
De Inspecteur heeft vervolgens ambtshalve de onderhavige aanslag vastgesteld. Daarbij is hij uitgegaan van een schatting van het belastbare bedrag van belanghebbende op een bedrag van € 50.000. Aan heffingsrente is in rekening gebracht een bedrag van € 225. Voorts is een verzuimboete van € 2.460 aan belanghebbende opgelegd wegens het niet doen van de aangifte.
Hiertegen heeft belanghebbende bezwaar aangetekend. In de bezwaarfase heeft belanghebbende alsnog een aangifte vennootschapsbelasting voor het boekjaar ingediend. Daarin is onder meer vermeld dat: het gestorte kapitaal € 100 bedraagt, voor € 120.000 is geïnvesteerd in ‘andere vaste bedrijfsmiddelen’, een bedrag van € 24.000 is afgeschreven op ‘andere vaste bedrijfsmiddelen’, een bedrag van € 4.500 aan ‘kosten schulden andere rentelasten en soortgelijke kosten’ is gemaakt, het saldo van de investeringsregelingen € 13.750 beloopt en dat de netto-omzet € 49.000 bedraagt. Het belastbare bedrag volgens deze aangifte bedraagt € 6.750.
De Inspecteur is ten dele aan het bezwaar van belanghebbende tegemoetgekomen door het belastbare bedrag nader op € 49.000 vast te stellen. In verband hiermee heeft de Inspecteur de in rekening gebrachte heffingsrente verminderd tot € 220. De opgelegde verzuimboete van € 2.460 is door de Inspecteur gehandhaafd. De Inspecteur heeft voorts aan belanghebbende een bedrag van € 118 toegekend voor in bezwaar gemaakte kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De Rechtbank heeft naar aanleiding van het beroep van belanghebbende haar ten dele in het gelijk gesteld. De Rechtbank heeft daartoe onder meer geoordeeld:
“4.7 Eiseres heeft, hoewel hiertoe te zijn uitgenodigd, binnen de daartoe gestelde indieningstermijn geen aangifte gedaan voor 2011. Eiseres heeft dus niet de vereiste aangifte gedaan. Reeds hierom moet de bewijslast worden omgekeerd en verzwaard. Dat betekent dat de aanslag geacht wordt juist te zijn, tenzij eiseres overtuigend aantoont dat deze tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met de door haar ingediende aangifte Vpb 2011 niet overtuigend aangetoond dat de aanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Aangezien zij voor het overige geen bewijsstukken hieromtrent heeft overgelegd, is zij niet in deze verzwaarde bewijslast geslaagd.
De zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat verweerder evenwel niet van zijn verplichting om door hem aangebrachte correcties niet naar willekeur vast te stellen. De belastingaanslagen dienen te berusten op een redelijke schatting (vgl. Hoge Raad 29 september 1993, nr. 28 202, ECLI:NL:HR:1993:ZC5446, BNB 1993/330).
Verweerder heeft zijn schattingen gebaseerd op de door eiseres in haar aangifte omzetbelasting aangegeven omzet van € 49.000. Aangezien eiseres in haar aangiften omzetbelasting over 2011 geen aftrek van voorbelasting heeft geclaimd, heeft verweerder geen aftrekposten in aanmerking genomen. De rechtbank merkt op dat verweerder ten onrechte de ingediende aangifte Vpb 2011 en de daarin opgenomen aftrekposten niet heeft meegewogen bij de schatting, op grond dat in redelijkheid getwijfeld kan worden aan de hoogte van het in de aangifte opgenomen ondernemingsvermogen en het ontbreken van salarissen. Nu het de rechtbank gelet op de aangifte Vpb 2011, niet redelijk voorkomt dat eiseres in het geheel geen aftrekposten heeft gehad, berust de aanslag naar het oordeel van de rechtbank niet op een redelijke schatting. Omdat eiseres haar standpunt niet nader met stukken heeft onderbouwd, stelt de rechtbank het belastbaar bedrag in goede justitie vast op € 20.000. Gelet hierop is het beroep van eiseres tegen de aanslag gegrond.”
De Rechtbank heeft de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd. Met betrekking tot de verzuimboete heeft de Rechtbank geoordeeld dat deze terecht aan belanghebbende is opgelegd. De Rechtbank heeft voorts de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op een bedrag van € 1.179 voor in bezwaar en in beroep gemaakte kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand en de Inspecteur gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 318 aan haar te vergoeden.
Zowel belanghebbende als de Inspecteur heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Het hoger beroep van belanghebbende is geregistreerd bij het Hof onder rolnummer 14/00077, dat van de Inspecteur onder het onderhavige rolnummer.
Het hoger beroep van belanghebbende, dat slechts bestond uit een zogenoemd pro forma-hogerberoepschrift, is door het Hof bij – op de voet van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht gedane – uitspraak van 25 maart 2014 niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de termijn voor het instellen van hoger beroep. Het door belanghebbende daartegen aangetekende verzet, is door het Hof bij uitspraak van 28 oktober 2014 ongegrond verklaard. Tegen die uitspraak is geen beroep in cassatie ingesteld.
Bij brieven van 14 maart 2014 en 16 april 2014 heeft de griffier van het Hof de gemachtigde in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Daarbij is hij voorts erop gewezen dat incidenteel hoger beroep kan worden ingesteld. De gemachtigde heeft geen verweerschrift in hoger beroep ingediend noch heeft hij incidenteel hoger beroep ingesteld.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of de Rechtbank terecht de onderhavige aanslag heeft verminderd tot een aanslag, berekend naar een belastbaar bedrag van € 20.000. De Inspecteur beantwoordt deze vraag ontkennend en belanghebbende bevestigend.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot bevestiging van de uitspraken op bezwaar.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.