Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 03-02-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:782, 14/01157 tm 14/01184

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 03-02-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:782, 14/01157 tm 14/01184

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
3 februari 2015
Datum publicatie
13 februari 2015
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2015:782
Zaaknummer
14/01157 tm 14/01184

Inhoudsindicatie

Voorlopige voorziening. KB-Luxzaak. Inspecteur is gerechtigd hangende het hoger beroep een civiel kort geding te entameren. Inspecteur is niet gerechtigd buiten de rechter om zijn informatiebevoegdheden ex art. 47 AWR uit te oefenen.

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummers 14/01157 t/m 14/01184

uitspraakdatum: 3 februari 2015

Uitspraak van de voorzieningenrechter op de voet van artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht

op het verzoek van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tot het treffen van een voorlopige voorziening met betrekking tot na te melden besluiten die zijn vastgesteld door

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende zijn over de jaren 1990 tot en met 2000 en over de jaren 2002 tot en met 2008 belastingaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd alsmede over de jaren 1991 tot en met 2000 belastingaanslagen in de vermogensbelasting. Daarbij zijn voorts vergrijpboeten en verhogingen (hierna aangeduid als boeten) aan belanghebbende opgelegd en is heffingsrente in rekening gebracht. Deze belastingaanslagen, boeten en beschikkingen inzake de heffingsrente zijn in bezwaar verminderd.

1.2

Rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft naar aanleiding van het beroep van belanghebbende bij uitspraak van 6 februari 2014, kort gezegd, de (in bezwaar verminderde) belastingaanslagen en beschikkingen inzake de heffingsrente gehandhaafd en de boeten vernietigd.

1.3

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft zijn zienswijze omtrent het incidenteel hoger beroep schriftelijk naar voren gebracht. Het hoger beroep van belanghebbende is bij het Hof geregistreerd onder rolnummers 14/00227 tot en met 14/00254.

1.4

Hangende het hoger beroep heeft belanghebbende een verzoek bij de voorzieningenrechter van het Hof ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. De Inspecteur heeft hierop schriftelijk gereageerd.

1.5

Het onderzoek ter zitting met betrekking tot het treffen van een voorlopige voorziening heeft plaatsgehad op 15 januari 2015 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord: mr. [A] als de gemachtigde van belanghebbende alsmede mr. [B], [C] en mr. [D] namens de Inspecteur.

1.6

De gemachtigde van belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.

1.7

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Aan belanghebbende zijn in het kader van het zogenoemde Rekeningenproject over de jaren 1990 tot en met 2000 en over de jaren 2002 tot en met 2008 belastingaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd alsmede over de jaren 1991 tot en met 2000 belastingaanslagen in de vermogensbelasting. Daarbij zijn voorts vergrijpboeten aan belanghebbende opgelegd en is hem heffingsrente in rekening gebracht. Belanghebbende ontkent (een) bankrekening(en) bij de Kredietbank Luxembourg te Luxemburg (hierna: KB-Lux) te hebben gehad.

2.2

Deze belastingaanslagen, boeten en beschikkingen inzake de heffingsrente zijn in bezwaar verminderd.

2.3

De Rechtbank heeft naar aanleiding van het beroep van belanghebbende bij uitspraak van 6 februari 2014, kort gezegd, de (in bezwaar verminderde) belastingenaanslagen en beschikkingen inzake de heffingsrente gehandhaafd en de boeten vernietigd. Zij heeft daartoe onder meer geoordeeld: (i) dat belanghebbende op correcte en juiste wijze is geïdentificeerd als rekeninghouder bij de KB-Lux, (ii) dat belanghebbende de informatieverplichting ex artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) heeft geschonden, zodat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard, (iii) dat de (nadere) schattingen van de Inspecteur niet onredelijk zijn, (iv) dat belanghebbende niet in de verzwaarde bewijslast is geslaagd, en (v) dat de Inspecteur het bewijs van ‘opzet’ voor de boeten niet heeft geleverd.

2.4

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende op 18 maart 2014 hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft op 23 juni 2014 – bij het Hof ingekomen op 26 juni 2014 – een verweerschrift ingediend. Daarbij heeft hij voorts incidenteel hoger beroep ingesteld met betrekking tot de door de Rechtbank voor het jaar 1994 vernietigde boeten.

2.5

Met betrekking tot de vermeende bankrekening bij de KB-Lux heeft de Inspecteur ten aanzien van belanghebbende voor de jaren 2009, 2010 en 2011 op de voet van artikel 52a AWR informatiebeschikkingen vastgesteld.

2.6

Bij brief van 30 juni 2014 heeft de Inspecteur belanghebbende het volgende geschreven:

“Betreft; OPROEP

Geachte heer en mevrouw [X] - - [E],

Op grond van artikel 41 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen roep ik u

hierbij op om te verschijnen op:

Donderdag 10 juli 2014 om 13.30 uur

op het kantoor van:

Belastingdienst, kantoor Amersfoort, Inputplein 1, 3821 AM Amersfoort

Mocht u bovenstaande datum niet schikken dan verzoek ik u per ommegaande

contact met mij op te nemen voor het plannen van een nieuwe oproep.

Ik deel u mee dat momenteel tegen u een Kort geding bij de Kantonrechter wordt

opgestart welke binnen enkele weken zal plaatsvinden.

In het gesprek, dat voor u van groot (financieel) belang is stel ik u voor de

laatste maal in de gelegenheid openheid van zaken te geven over uw

buitenlands vermogen waarmee u het Kort geding kunt voorkomen.

Uiteraard zal ik al uw eventuele vragen beantwoorden.

Gelet op het spoedeisende karakter van deze oproep verzoek ik u te reageren

binnen één week na dagtekening van deze brief.

U kunt mij bereiken via (…).

Hierna vermeld ik enige relevante informatie voor u.

De Procedure van het Kort geding bij de civiele rechter

Momenteel heeft u beide uw gemachtigde opdracht gegeven u te

vertegenwoordigen in (op dit moment) 1 beroepsprocedure bij de fiscale rechter

en meerdere bezwaarprocedures.

Meerdere beroepsprocedures zijn binnenkort aan de orde, allen ten gevolge van

uw weigering openheid van zaken te geven betreffende uw buitenlands vermogen.

Naast deze bezwaar-en beroepsprocedures bij de fiscale rechter zullen belastingplichtigen die geen openheid van zaken geven worden voorgedragen voor

een Kort geding bij de civiele rechter. De belastingplichtigen ontvangen de oproep persoonlijk via de Landsadvocaat.

• Uit ervaringsregels blijkt dat het vonnis van de civiele rechter de

belastingplichtigen verplicht alsnog de vragenbrieven van de

Belastingdienst over de buitenlandse vermogensbestanddelen te

beantwoorden! Dit is in feite het alsnog geven van openheid van zaken

over de buitenlandse bankrekening.

• Deze gegevens moeten worden overgelegd aan de Belastingdienst veelal

binnen 4 weken onder dwang van een dwangsom van € 5.000 per dag

zonder maximum dan wel tot een maximum van € 500.000 ! Deze

dwangsom moeten belastingplichtigen daadwerkelijke betalen als zij geen

openheid van zaken geven over de buitenlandse vermogensbestanddelen.

• De dwangsom is verschuldigd ook al gaat u in hoger beroep tegen de

uitspraak van de rechter.

• De belastingplichtigen worden ook veroordeeld tot het betalen van de

kosten van de Rechtbank en van de Belastingdienst.

• De belastingplichtigen zullen bovendien de kosten van hun gemachtigde

dienen te betalen.

In feite staat het door belastingplichtigen heden op eigen initiatief alsnog geven

van openheid van zaken gelijk aan het verplicht openheid moeten geven met het

verschil dat er bij het op eigen initiatief geven van openheid van zaken geen

veroordeling volgt van het betalen van alle kosten van het Kort geding.

De emotionele gevolgen

Ervaring heeft geleerd dat het geven van openheid van zaken voor vele

belastingplichtigen een welkome (financiële) opluchting is. Veel belastingplichtigen

zijn niet op de hoogte van de (financiële) gevolgen van de voortslepende bezwaaren

beroepsprocedures! Niet alleen wordt bij het geven van openheid de financiële

onzekerheid beëindigd. Er wordt ook voorkomen dat er een nadelige financiële

situatie ontstaat vanwege het moeten betalen van vele verschuldigde bedragen

die die zelfs het tegoed van de (inmiddels opgeheven) bankrekening bij de KBL

ver te boven gaan.

Bovendien is gebleken dat ten gevolge van ziekte en ouderdom veel

belastingplichtigen openheid van zaken willen geven ter voorkoming van het

confronteren (van deze nadelige financiële situatie) aan de partner / familieleden.

De toekomst

In het geval belastingplichtigen heden alsnog openheid van zaken geven over niet

eerder opgegeven buitenlandse vermogensbestanddelen is de Belastingdienst

bereid met voorrang zorg te dragen over de alsnog aangeleverde gegevens van de

buitenlandse vermogensbestanddelen om op korte termijn in goed overleg alle

lopende procedures te beëindigen!

Indien de belastingplichtigen geen openheid van zaken geven, geeft bovenstaande

een opsomming van toekomstige acties van de Belastingdienst.

Bovendien worden de (veelal voor belastingplichtigen nadelige) uitspraken van de

rechters ook toegepast in alle nieuwe procedures.

De belastingplichtigen zullen jaarlijks geconfronteerd worden met vele

(hoge/geschatte) belastingaanslagen waarbij boetes worden overwogen. Hierbij

opgemerkt dat de aanslagen mede van invloed zijn op toekenning / hoogte van

Toeslagen.”

2.7

De periode waarop de in 2.6 bedoelde ‘oproep’ ziet is van 31 januari 1994 tot heden.

2.8

Wegens verhindering van de gemachtigde op 10 juli 2014, heeft de Inspecteur belanghebbende opgeroepen op 15 augustus 2014 ten kantore van de Inspecteur te verschijnen. Belanghebbende is, met zijn toenmalige gemachtigde mr. [F], verschenen op het kantoor van de Inspecteur en heeft daarbij de volgende brief overgelegd:

“VERKLARING

Vandaag ben ik op het belastingkantoor omdat ik ben opgeroepen. Volgens u is dit de laatste

kans om openheid te geven over een buitenlands vermogen dat ik zou hebben. Doe ik dit niet,

dan komt er een kort geding en worden er hoge dwangsommen opgelegd. Ook worden er dan

nog meer (hoge) aanslagen en boetes opgelegd.

Ik vraag mij af hoe ik hieraan kan voldoen. Ik word beschuldigd van het verzwijgen van een

buitenlands vermogen. Ik ben hiervoor ook al beboet. Ook zijn hiervoor de nodige aanslagen

opgelegd. Op dit moment wordt hierover geprocedeerd bij de belastingrechter. En

tegelijkertijd wordt er gedreigd met nieuwe boetes en hoge correcties. Met als klap op de

vuurpijl ook nog een kort geding met hoge dwangsommen en kosten.

Na jaren van aanslagen, boetes en procederen, heb ik geleerd dat het niet uitmaakt wat ik zeg.

Het wordt toch niet geloofd en er worden toch wel boetes opgelegd. Daarom lijkt het me

verstandig om maar helemaal niets te zeggen. Voor zover er al iets te zeggen zou zijn. Dit zou

anders kunnen zijn als ik de garantie zou krijgen dat eventuele verklaringen en informatie niet

gebruikt zouden worden voor bewijs voor de al opgelegde boetes en de door de

Belastingdienst beloofde toekomstige boetes of eventuele strafrechtelijke maatregelen.

Wat ik u wel nog wil zeggen is dat het voor mij en mijn vrouw zeer zware jaren zijn geweest.

Dit heeft alles te maken met de opgelegde aanslagen en boetes. Vooral de manier waarop dit

is gegaan heeft mij diep geraakt. Ik had gehoopt dat er inmiddels rust zou zijn. Helaas is dit

niet zo. Ik hoop dat u zich realiseert wat voor een effect uw handelen heeft op mensen. Ik kan

u vertellen dat het dreigen met een kort geding, hoge dwangsommen en correcties en boetes

voor een tachtigjarige de nodige stress veroorzaakt, meer dan gezond is. Wellicht dat dit voor

u nog een reden is om af te zien van een kort geding.

Ik weet niet of u mij begrijpt. Ik hoop in ieder geval dat u mijn beslissing om op dit moment

maar niets te zeggen, respecteert.

De heer [X]”

2.9

Na enige correspondentie tussen partijen, heeft de Inspecteur belanghebbende bij brief van 14 november 2014 wederom opgeroepen ten kantore van de Inspecteur te verschijnen. Deze brief behelst het volgende:

“(…)

Geachte heer en mevrouw [X] - - [E],

Op grond van artikel 41 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen roep ik u

hierbij op om te verschijnen op:

Vrijdag 28 november 2014 om 11.00 uur

op het kantoor van:

Belastingdienst, kantoor Amersfoort, Inputplein 1, 3821 AM Amersfoort

Het onderwerp van gesprek is de voortgang inzake het onderzoek naar uw

buitenlands vermogen.

(…)”

2.10

Op 19 november 2014 heeft belanghebbende het onderhavige verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend.

3 Het verzoek, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

Belanghebbende verzoekt, onder meer onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 10 februari 1988, nr. 23 925, BNB 1988/160, de voorzieningenrechter de volgende voorlopige voorzieningen te treffen:

-

de Inspecteur te gelasten zijn bevoegdheden krachtens artikel 47 AWR niet uit te oefenen - noch via een kort geding bij de civiele rechter noch anderszins - , omdat hij daarmee forceert dat belanghebbende aan de bewijsvoering te zijnen laste meewerkt;

-

de Inspecteur te laten garanderen dat alle informatie die door belanghebbende eventueel – alsnog – zal worden verstrekt, niet zal worden gebruikt in de in hoger beroep lopende procedure met betrekking tot de hiervoor genoemde belastingaanslagen en boeten (1994);

-

de Inspecteur onverwijld te laten garanderen dat alle informatie die door belanghebbende eventueel – alsnog – zal worden verstrekt, niet zal worden gebruikt voor punitieve doeleinden.

3.2

De Inspecteur stelt zich primair op het standpunt dat het verzoek van belanghebbende tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk is, omdat de zogenoemde connexiteit ontbreekt. Evenmin is volgens de Inspecteur sprake van een spoedeisend belang. Voorts is de Inspecteur van mening dat er geen grond bestaat voor het treffen van de door belanghebbende gevraagde voorlopige voorzieningen.

3.3

Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

4 Beoordeling van het verzoek

5 Kosten

6 Beslissing