Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-11-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:8883, 14/01242

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-11-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:8883, 14/01242

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
24 november 2015
Datum publicatie
27 november 2015
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2015:8883
Zaaknummer
14/01242

Inhoudsindicatie

In geschil is de vraag of de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2012 op een te hoog bedrag heeft vastgesteld.

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Leeuwarden

nummer 14/01242

uitspraakdatum: 24 november 2015

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 4 november 2014, nummer AWB 13/1816, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de gemeente Weststellingwerf (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 28 februari 2013 op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 49 te [Z] , per waardepeildatum 1 januari 2012, voor het jaar 2013 vastgesteld op € 217.000.

1.2

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de waarde gehandhaafd.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 4 november 2014 ongegrond verklaard.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2015 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende zijn gemachtigde mr. [A] , en namens de heffingsambtenaar [B] , taxateur, bijgestaan door [C] .

1.7

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak [a-straat] 49 te [Z] (hierna: de onroerende zaak), een in 1998 gebouwde twee-onder-één-kapwoning met een inhoud van 416 m³, een garage en een schuur. De kaveloppervlakte bedraagt 280 m².

2.2

Met betrekking tot de onroerende zaak is een namens de heffingsambtenaar op 29 juli 2013 opgesteld taxatieverslag van de onroerende zaak overgelegd. Als onderbouwende marktgegevens worden drie referentieobjecten genoemd: [a-straat] 39, 33 en 67. Deze woningen zijn eveneens van het type twee-onder-één-kap, hebben hetzelfde bouwjaar als de onroerende zaak en zijn gelegen in dezelfde straat. De verkooptransactie van nummer 39 vond plaats op 3 december 2012 voor € 220.000, van nummer 33 op 15 november 2012 voor € 225.000 en van nummer 67 op 31 januari 2013 voor € 210.000.

2.3

Ter zitting in appel is naar voren gekomen dat partijen niet langer van mening verschillen over de aan de schuur toe te kennen waarde.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is de vraag of de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2012 op een te hoog bedrag heeft vastgesteld.

3.2

Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en bepleit een waarde van ten hoogste € 180.000. Belanghebbende stelt dat de bouw van het appartementencomplex achter de onroerende zaak een negatief effect heeft op de waarde en dat de heffingsambtenaar hiermee geen dan wel onvoldoende rekening heeft gehouden.

3.3

De heffingsambtenaar beantwoordt de voormelde vraag ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. Voor de onderbouwing van de waarde wijst hij op de transactiecijfers van de referentieobjecten. De heffingsambtenaar acht de gehanteerde referentieobjecten een goede onderbouwing van de waarde.

3.4

Beide partijen hebben voorts aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken en door hen is verklaard ter zitting.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing