Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 08-12-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:9446, 14/00937
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 08-12-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:9446, 14/00937
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 8 december 2015
- Datum publicatie
- 18 december 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2015:9446
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:2673, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 14/00937
Inhoudsindicatie
Minas. Verwijzingsprocedure HR 8 augustus 2014, nr. 13/02211, ECLI:NL:HR: 2014:2146. Afvoer. Transporten naar Duitsland. Eisen aan afleveringsbewijzen.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 14/00937
uitspraakdatum: 8 december 2015
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 22 april 2011, nummer AWB 07/3451
in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Dienst Regelingen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (thans: Rijksdienst voor Ondernemend Nederland; hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is onder mestnummer [0000] over het jaar 2000 een naheffingsaanslag (met nummer [0001] ) fosfaatheffing ten bedrage van – per saldo na verrekening – € 276.476,94 opgelegd en een naheffingsaanslag (met nummer [0002] ) stikstofheffing van – per saldo na verrekening – € 13.049,81. Daarbij zijn voorts bij beschikkingen vergrijpboeten aan belanghebbende opgelegd ten bedrage van in totaal € 162.245,94.
Deze naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van de Inspecteur gehandhaafd.
Rechtbank Breda (thans: Rechtbank Zeeland-West-Brabant; hierna: de Rechtbank) heeft het door belanghebbende tegen deze uitspraken op bezwaar ingestelde beroep ongegrond verklaard voor zover het de naheffingsaanslagen betrof en gegrond voor zover het de boeten betrof. De boeten zijn door de Rechtbank verminderd tot een bedrag van in totaal € 70.000.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch. Dit hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch beroep in cassatie ingesteld. In zijn arrest van 8 augustus 2014, nr. 13/02211, ECLI:NL:HR:2014:2146 (hierna: het verwijzingsarrest) heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het verwijzingsarrest.
Beide partijen hebben een conclusie na verwijzing ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, voorts de dossiers van de Rechtbank, het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch en de Hoge Raad die op deze zaak betrekking hebben.
Het eerste onderzoek ter zitting in de verwijzingsprocedure heeft plaatsgehad op 7 juli 2015 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord: mr. [A] als de gemachtigde van belanghebbende. Namens de Inspecteur is verschenen mr. [B] . Ter zitting zijn als getuigen gehoord [C] en [D] .
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is op 21 juli 2015 aan partijen verzonden.
Het Hof heeft het onderzoek ter zitting op de voet van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht geschorst en bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. In dat kader hebben partijen vervolgens nadere stukken ingediend.
Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 4 november 2015 te Arnhem. Ter zitting zijn verschenen en gehoord: namens belanghebbende haar directeur H. van Deurzen en haar gemachtigde mr. [A] . Namens de Inspecteur is verschenen mr. [B] . Ter zitting zijn als getuigen gehoord [E] en [F] .
Belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.
Van het verhandelde ter zitting van 4 november 2015 is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.
2 Feiten
Belanghebbende exploiteert een pluimveehouderij. Zij heeft onder mestnummer [0000] voor het heffingsjaar 2000 aangiften gedaan in de verfijnde fosfaat- en stikstofheffing. Daarbij heeft belanghebbende onder meer een vermindering als bedoeld in artikel 24 van de Meststoffenwet (tekst 2000) in aanmerking genomen van 42 vrachten dierlijke meststoffen die in Duitsland bij [G] GmbH zouden zijn afgeleverd.
In 2003 heeft de Algemene Inspectiedienst (hierna: de AID) bij belanghebbende met betrekking tot het jaar 2000 een opsporingsverzoek verricht.
Naar aanleiding van de resultaten van het opsporingsonderzoek heeft de Inspecteur geconcludeerd dat belanghebbende in 2000 een kleinere hoeveelheid mest, houdende fosfaat en stikstof, heeft doen afvoeren dan belanghebbende in haar aangiften heeft verwerkt. Het betreft de hiervoor in 2.1 bedoelde 42 vrachten. Op grond hiervan zijn de onderhavige naheffingsaanslagen in de fosfaat- en stikstofheffing aan belanghebbende opgelegd. Voorts heeft de Inspecteur haar wegens ‘grove schuld aan de zijde van belanghebbende’ vergrijpboeten van 50% opgelegd (€ 162.245,94). Het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard door de Inspecteur.
De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende inzake de naheffingsaanslagen ongegrond verklaard en het beroep inzake de boeten gegrond. De Rechtbank heeft de boeten gematigd tot een bedrag van (in totaal) € 70.000.
Het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft in hoger beroep de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.
In het verwijzingsarrest heeft de Hoge Raad de uitspraak van het gerechtshof te ’s‑Hertogenbosch vernietigd. Met betrekking tot het geding na verwijzing heeft de Hoge Raad als volgt overwogen:
‘Voor het geding na verwijzing is van belang dat op grond van artikel 45 van de Meststoffenwet (tekst 2000) de verminderingen, bedoeld in onder meer artikel 24 van de Meststoffenwet, uitsluitend worden toegepast indien de heffingsplichtige het recht tot vermindering kan aantonen op basis van de ter zake bij te houden, te bewaren, over te leggen of af te dragen gegevens, bescheiden en bewijsstukken en indien aan de overigens ter zake gestelde regels is voldaan, waaronder de regels met betrekking tot de vaststelling van de hoeveelheid fosfaat, onderscheidenlijk stikstof waarmee de vermindering gepaard gaat. Indien dierlijke meststoffen worden afgezet in het buitenland en sprake is van een vervoersovereenkomst als bedoeld in artikel 1 van het Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (Trb. 1957, 84), zijn ingevolge het bepaalde in artikel 9 van de Meststoffenwet in samenhang gelezen met artikel 9 van het Besluit administratieve verplichtingen Meststoffenwet (tekst 2000) bijzondere eisen gesteld aan het over te leggen afleveringsbewijs. Dit brengt mee dat in een zodanig geval de heffingsplichtige zijn recht op vermindering uitsluitend kan aantonen met een afleveringsbewijs dat aan de daaraan te stellen wettelijke eisen voldoet. Slaagt hij daar niet in bij gebrek aan een zodanig afleveringsbewijs, dan wordt aan een omkering en een verzwaring van de bewijslast op de voet van artikel 27e, letter b, van de AWR niet meer toegekomen.’.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
Na verwijzing is in geschil of de onderhavige naheffingsaanslagen terecht aan belanghebbende zijn opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of belanghebbende recht heeft op vermindering als bedoeld in artikel 24 van de Meststoffenwet (tekst 2000) ter zake van de 42 naar Duitsland afgevoerde vrachten mest. Voorts is in geschil of terecht vergrijpboeten aan belanghebbende zijn opgelegd. Volgens belanghebbende zijn de naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen ten onrechte aan haar opgelegd, volgens de Inspecteur terecht.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar de processen-verbaal van de zittingen.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraken op bezwaar, de naheffingsaanslagen en van de boetebeschikkingen.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.