Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-12-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:9528, 12/00428
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-12-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:9528, 12/00428
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 15 december 2015
- Datum publicatie
- 8 januari 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2015:9528
- Zaaknummer
- 12/00428
Inhoudsindicatie
Rioolrecht. Gemeente Nijmegen. Willekeurige en onredelijke heffing?
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
Nummer 12/00428
Uitspraakdatum: 15 december 2015
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 3 juli 2012, nummer AWB 09/603, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Nijmegen (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2008 ter zake van het genot krachtens eigendom van een onroerende zaak een aanslag in het rioolrecht van de gemeente Nijmegen opgelegd.
Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem, thans de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 3 juli 2012 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2015 te Arnhem. Daarbij is verschenen [A] als de gemachtigde van belanghebbende. Namens de heffingsambtenaar is verschenen [B] , bijgestaan door [C] en [D] .
Met instemming van partijen is het beroep gelijktijdig behandeld met de beroepen van [E] , de erven [F] en [G] te [Z] . Namens [G] is ter zitting verschenen mr. [H] . Eveneens met instemming van partijen zijn voorts gelijktijdig met de reeds genoemde zaken 30 beroepschriften van overige belanghebbenden behandeld.
Mr. [H] en de heffingsambtenaar hebben voorafgaand aan de mondelinge behandeling een pleitnota overgelegd die met instemming van hen geacht wordt ter zitting te zijn voorgedragen.
Van het verhandelde ter zitting is één proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht. Partijen hebben verklaard er geen bezwaar tegen te hebben dat het proces-verbaal in alle gelijktijdig behandelde zaken aan de uitspraak wordt gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak, plaatselijk bekend [a-straat] 106 te [Z] . Het betreft een woonhuis dat is aangesloten op het gemeentelijke rioleringsstelsel.
Tot de stukken van het geding behoren een overzicht “Rioleringskosten obv stadsbegroting 2008-2011, jaarsnede 2008” en een daarop gegeven toelichting. Uit die stukken blijkt dat voor 2008 de raming van zowel de baten als de lasten, inclusief een zogenoemde BTW-component, sluit op een bedrag van € 18.706.000.
In het overzicht van de rioleringskosten is een bedrag aan kosten van vervangingen opgenomen van € 3.525.000 alsmede een bedrag aan kosten van verbetering van het rioleringsstelsel van € 2.300.000. Het totaal van deze bedragen, € 5.825.000, is in het overzicht in mindering gebracht op een bedrag van € 7.876.814 aan dotatie aan een zogenoemd schommelfonds, welke dotatie als ‘last ter zake’ is opgenomen in de basisberekening van het rioolrecht. Het genoemde totaalbedrag van € 5.825.000 is niet in de basisberekening opgenomen. Per saldo vloeit uit het overzicht derhalve een storting in het schommelfonds voort van € 2.051.814.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of de aanslag rioolrecht terecht aan belanghebbende is opgelegd. Belanghebbende heeft zich daarbij inhoudelijk aangesloten bij het beroepschrift en het hogerberoepschrift die door mr. [H] zijn ingediend namens [G] . In een aanvulling daarop heeft belanghebbende daaraan toegevoegd de vraag naar de afschrijvingsmethode en de waarde van de balans van de gemeente en de daarop toegepaste accountantscontrole, de provinciale controle en het karakter van de bestemmingsheffing. Voorts stelt belanghebbende aan de orde dat de gemeente door de door haar gemaakte keuzes erg uit de pas loopt met andere gemeenten, en dat sprake is van huurwoningen in de sociale sector waarbij de aansluiting op het riool voor de eigenaar geen baat oplevert. De riolering is destijds nog door belanghebbende zelf aangelegd. Het rioolrecht mag niet aan de huurders worden doorbelast. Tot slot stelt belanghebbende dat de BTW ten onrechte tot de kosten wordt gerekend.
Het geschil spitst zich – samengevat – toe op de volgende vragen:
a. Is de heffing van het rioolrecht in strijd met artikel 219 van de Gemeentewet?
b. Is sprake van een onredelijke en willekeurige heffing doordat de gemeenteraad met een onzuiver oogmerk het heffingssysteem met ingang van 2006 wijzigde waardoor alle rioleringskosten ten laste van de eigenaren worden gebracht?
c. Is door de tariefstelling in de verordening sprake van een willekeurige belastingheffing?
d. Is sprake van een onredelijk en willekeurig rioolrecht doordat de afschrijvingen van de vervangingsinvesteringen en verbeteringen van het rioleringsstelsel op een onjuiste manier worden opgenomen in het kostenoverzicht waardoor een overschrijding van de opbrengstlimiet als bedoeld in artikel 229b van de Gemeentewet (hierna: de opbrengstlimiet) plaatsvindt?
e. Moet worden geoordeeld dat de heffingsambtenaar onvoldoende inlichtingen heeft verschaft over de opgevoerde kosten zodat onduidelijk is gebleven of alle in het kostenoverzicht opgevoerde kosten aangemerkt worden als ‘lasten ter zake’ met als gevolg dat moet worden geconcludeerd dat de opbrengstlimiet is overschreden?
f. Is de zogenoemde BTW-component terecht als last ter zake in aanmerking genomen?
Belanghebbende meent dat de antwoorden op alle bovenstaande vragen leiden tot onverbindendheid te zijnen aanzien van de Verordening Rioolrecht 2008, door de gemeenteraad van Nijmegen vastgesteld op 12 december 2007 (hierna: de Verordening).
De heffingsambtenaar is van mening dat op grond van (vaste) rechtspraak over de opgeworpen vragen de Verordening jegens belanghebbende verbindend is en dat de aanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en die van de heffingsambtenaar, en tot vernietiging van de opgelegde aanslag.
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.