Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-12-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:9781, 15/00012
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-12-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:9781, 15/00012
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 22 december 2015
- Datum publicatie
- 15 januari 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2015:9781
- Zaaknummer
- 15/00012
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Werkruimte. Zelfstandig gedeelte van woning?
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
Nummer 15/00012
uitspraakdatum: 22 december 2015
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] (hierna: belanghebbende),
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 27 november 2014, nummer AWB 14/2289, in het geding tussen belanghebbende en
de Inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Almelo (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.204 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.531. Verder is een bedrag van € 81 aan heffingsrente in rekening gebracht.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar van 17 februari 2014 de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep bij uitspraak van 27 november 2014 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft bij faxbericht van 1 januari 2015 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft op 24 oktober 2015 een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2015 te Arnhem. Belanghebbende is daar vertegenwoordigd door haar echtgenoot [A] . Namens de Inspecteur zijn verschenen [B] en [C] .
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Feiten
Belanghebbende drijft samen met haar echtgenoot in de vorm van een vennootschap onder firma een belastingadvies- en administratiekantoor. Belanghebbende is voor (afgerond) 40% gerechtigd tot de resultaten van de vennootschap onder firma.
Het kantoor van de vennootschap onder firma is gevestigd op het woonadres van belanghebbende en haar echtgenoot. De werkzaamheden worden verricht vanuit een werkruimte in de woning. Deze werkruimte bevindt zich in het gedeelte van de woning waar oorspronkelijk, volgens de bouwtekening, een garage was gepland. De werkruimte heeft twee openslaande tuindeuren. De werkruimte is toegankelijk via een centrale hal die ook toegang biedt tot het woongedeelte. In 2005 is in de centrale hal, waarvan de hoogte 260 cm is, tussen het woongedeelte en de werkruimte een multiplex tussenwand van 220 cm hoogte geplaatst met een afsluitbare deur. De hal geeft toegang tot een toilet met een wasbakje en een kraantje en de meterkast met een aftapkraantje voor de waterleiding. Ten opzichte van de tussenwand bevinden zowel het toilet en de meterkast, als de buitendeur zich aan de zijde van de werkruimte. In het woongedeelte van de woning is op de begane grond nog één ander toilet aanwezig in de badkamer.
De nutsvoorzieningen voor de werkruimte en het woongedeelte lopen via één leiding. De centrale verwarming van de werkruimte en het woongedeelte is niet gescheiden. De werkruimte beschikt over een internetaansluiting. De woning en de werkruimte hebben gezamenlijk één ISDN-verbinding met verschillende telefoonnummers. Bij de buitendeur die toegang verschaft tot de centrale hal, bevindt zich een elektrische bel voor het woongedeelte en een aan de buitenkant bevestigde bel voor het kantoorgedeelte. Vanaf de weg loopt een voetpad richting voornoemde buitendeur. Aan de muur of in de tuin bevindt zich geen bord met daarop de naam van de vennootschap onder firma.
De rechtbank Arnhem heeft bij uitspraak van 21 juli 2011 voor de jaren 2005 en 2006 geoordeeld dat voor wat betreft de werkruimte geen sprake is van een zelfstandig gedeelte van de woning en dat daarom de kosten van de werkruimte niet aftrekbaar zijn van de winst. Het gerechtshof Arnhem heeft deze uitspraak van de rechtbank Arnhem bij uitspraak van 30 mei 2012 bevestigd. De Hoge Raad heeft het tegen de uitspraak van het gerechtshof Arnhem ingestelde cassatieberoep onder verwijzing naar artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie ongegrond verklaard.
Namens belanghebbende is ter zitting verklaard dat de feitelijke situatie ten aanzien van de werkruimte in 2009 niet anders is dan in 2005 en 2006.
Belanghebbende heeft (ook) voor het jaar 2009 de kosten van de werkruimte ten laste van de winst gebracht en aangifte IB/PVV voor het jaar 2009 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.678 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.083.
Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur de opgevoerde huisvestingskosten van € 1.938 die betrekking hebben op de werkruimte in de woning niet in aftrek toegelaten, omdat volgens de Inspecteur geen sprake is van een zelfstandig gedeelte van de woning.
3 Geschil
In geschil is of de werkruimte een naar verkeersopvatting zelfstandig gedeelte van de woning vormt (zelfstandigheidscriterium) als bedoeld in artikel 3.16 Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende haar inkomen hoofdzakelijk in de woning verwerft (inkomenscriterium).
Indien de werkruimte niet een naar verkeersopvatting zelfstandig gedeelte van de woning vormt, is in geschil of de opgevoerde huisvestingskosten die betrekking hebben op de werkruimte in de woning wel in aftrek kunnen worden toegelaten naar gelang door derden gebruik wordt gemaakt van de werkruimte.
Indien de werkruimte niet een naar verkeersopvatting zelfstandig gedeelte van de woning vormt, is verder in geschil in hoeverre de energielasten die betrekking hebben op de door belanghebbende in de werkruimte gebruikte computerapparatuur en dergelijke in aftrek kunnen worden toegelaten. Volgens belanghebbende dient 40% van € 1.352, ofwel € 540, in aanmerking te worden genomen. Volgens de Inspecteur kan slechts € 200 in aanmerking worden genomen.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot vermindering van de aanslag IB/PVV 2009.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot een vermindering van het belastbaar inkomen uit werk en woning overeenkomend met een extra aftrek van € 200.