Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 09-02-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:1021, 15/00594
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 09-02-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:1021, 15/00594
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 9 februari 2016
- Datum publicatie
- 19 februari 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2016:1021
- Zaaknummer
- 15/00594
Inhoudsindicatie
Leges. WOB-verzoek. Bevoegdheidsgebrek. Geen herstel. Procesbelang bij vergoeding proceskosten.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 15/00594
uitspraakdatum: 9 februari 2016
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] (hierna: belanghebbende),
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 april 2015, nummer AWB 14/8017, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Voorst (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is ter zake van het verstrekken van kopieën in het kader van een verzoek op grond van de Wet openbaarheid bestuur (WOB) een bedrag in rekening gebracht van € 7.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen het in rekening gebrachte bedrag. De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 november 2014 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar is ingediend voor de aanvang van de daarvoor gestelde termijn.
Belanghebbende is tegen die uitspraak van de heffingsambtenaar in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 23 april 2015 het beroep niet-ontvankelijk verklaard bij gebrek aan procesbelang.
Belanghebbende heeft bij faxbericht van 1 mei 2015 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2015 te Arnhem. Partijen zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.
2 Feiten
Bij brief van 28 mei 2014 heeft belanghebbende de gemeente Voorst op grond van de WOB om toezending van enige stukken verzocht.
Bij brief van 17 juni 2014 is namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorst (hierna: het college) aan belanghebbende onder meer het volgende bericht:
“Wij hebben besloten de door u gevraagde informatie te verstrekken. Het betreft twintig kopieën van schriftelijke stukken.
Op grond van de Verordening op de heffing en invordering van leges 2014 gemeente Voorst bent u, voor het in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur aan u verstrekken van kopieën van schriftelijke stukken, leges verschuldigd. Het bedrag van de leges is € 7,00, namelijk twintig kopieën à € 0,35. Wij verzoeken u ons schriftelijk mee te delen of u de op uw verzoek betrekking hebbende kopieën wenst te ontvangen. Wij zullen u in dat geval een acceptgiro toesturen waarmee u de betaling van de leges kunt verrichten.”
Bij brief van 24 juni 2014 heeft belanghebbende de gemeente Voorst bericht dat zij de desbetreffende stukken wenst te ontvangen.
Bij factuur van 3 juli 2014 is ter zake van de “Informatie Wet openbaarheid van bestuur” een bedrag aan belanghebbende in rekening gebracht van € 7.
Belanghebbende heeft op 8 juli 2014 het bedrag van € 7 betaald.
Bij brief van 12 augustus 2014 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen het in rekening gebrachte bedrag van € 7. Daarin is tevens verzocht om een vergoeding van de in de bezwaarfase gemaakte proceskosten.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 november 2014 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar is ingediend voor de aanvang van de daarvoor gestelde termijn.
De gemeente Voorst heeft op 6 november 2014 een creditnota ten bedrage van € 7 aan belanghebbende toegestuurd. Dit bedrag is op 7 november 2014 gerestitueerd.
Bij faxbericht van 13 november 2014 heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van 6 november 2014.
3 Geschil
In geschil is of het beroep en bezwaar terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar, tot vernietiging van de in rekening gebrachte leges en tot toekenning van een proceskostenvergoeding.
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.