Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-02-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:1161, 15/00151
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-02-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:1161, 15/00151
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 16 februari 2016
- Datum publicatie
- 26 februari 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2016:1161
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:2209
- Zaaknummer
- 15/00151
Inhoudsindicatie
Wet WOZ. Waardevaststelling appartement. Gemeente slaagt in hoger beroep in bewijslast.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 15/00151
uitspraakdatum: 16 februari 2016
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 8 januari 2015, nummer AWB 14/25, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 14 te [Z] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2012 en naar de toestand op die datum, voor het kalenderjaar 2013 vastgesteld op € 223.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting 2013 (OZB) voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld op € 430,61.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en – naar het Hof begrijpt – de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 8 januari 2015 gegrond verklaard, de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd, de beschikking verminderd tot € 200.000 en de aanslag OZB dienovereenkomstig verminderd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2016 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, bijgestaan door haar gemachtigde [A] , alsmede [B] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door taxateur [C] .
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak. De onroerende zaak betreft een op de begane grond gelegen appartement met een parkeerplaats in de parkeergarage. Het appartement heeft een inhoud van 300 m3 en beschikt over een inpandige berging en een tuin.
De onroerende zaak kampt met vochtproblemen. Deze problemen bestaan uit vocht in zowel de vloeren, de muren als het plafond van het appartement alsmede uit lekkages in de parkeergarage.
In een brief van 12 maart 2012 van [D] , schadebehandelaar bij [E] , aan belanghebbende is het volgende opgemerkt:
“In februari 2012 is een expert van ons bij u ter plaatse geweest. (…)
Schade
Uit de rapportage van de expert begrijp ik dat er sinds de oplevering van het complex diverse lekkages speelden. Echter is tot heden geen duidelijk verband geconstateerd met de vochtproblemen in uw woning. De expert constateerde weliswaar dat de drempels van de voor- en achterdeur een lage opstand hebben en dat daar waterschade zichtbaar is. Ook constateerde hij dat er ruimte is tussen de vloer en de wand. Mogelijk, zo geeft hij aan, is er een hoog vochtigheidspercentage in uw woning wat de problemen veroorzaakt. Een exacte schadeoorzaak kan hij niet achterhalen.”
De onroerende zaak behoort tot een complex van appartementen genaamd ‘ [F] ’. Op straatniveau zijn de appartementen met elkaar verbonden door de [b-straat] .
3 Het geschil
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de vastgestelde waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2012, na vermindering door de Rechtbank, te hoog is vastgesteld.
Belanghebbende beantwoordt bovenstaande vraag bevestigend, de heffingsambtenaar ontkennend.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de heffingsambtenaar, en tot vermindering van de vastgestelde waarde.
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.