Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 23-02-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:1471, 15/00146
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 23-02-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:1471, 15/00146
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 23 februari 2016
- Datum publicatie
- 4 maart 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2016:1471
- Zaaknummer
- 15/00146
Inhoudsindicatie
Zuiveringsheffing. Visverwerkingsbedrijf. Representatief afvalwateronderzoek? Vertrouwensbeginsel.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Zittingsplaats Arnhem
Nummers 15/00146
uitspraakdatum: 23 februari 2016
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] vof te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 5 januari 2015, nummer Awb 14/852, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van GBLT te Zwolle (hierna: de heffingsambtenaar).
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de zuiveringsheffing van het Waterschap Zuiderzeeland opgelegd voor de bedrijfsruimte op het adres [a-straat] 7 te [Z] .
Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 5 januari 2015 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2016 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [B] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [C] .
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende exploiteerde in het onderhavige jaar op het adres [a-straat] 7 te [Z] een visverwerkend bedrijf waarin, in opdracht voor derden, voornamelijk platvis wordt schoongemaakt en gefileerd. Belanghebbende koopt en verkoopt zelf geen vis.
Voor de verleende diensten verstrekt belanghebbende facturen waarop de verwerkte vis per kilogram wordt afgerekend. Belanghebbende neemt ook opdrachten aan van andere visverwerkende bedrijven en besteedt haar eigen werkzaamheden ook uit aan andere visverwerkende bedrijven.
Op grond van artikel 122k van de Waterschapswet zoals die luidde in het onderhavige jaar juncto artikel 2 van het Besluit vervuilingswaarde ingenomen water 2009 (hierna: het Besluit) kan belanghebbende worden ingedeeld in de zogenoemde waterklasse 10 waarbij een afvalwatercoëfficiënt, uitgedrukt in aantal vervuilingseenheden (hierna: v.e.) per kubieke meter ingenomen water (m³in), behoort van 0,056.
Namens de heffingsambtenaar zijn in de perioden van 12 tot 19 juli 2011 en van 14 tot 21 oktober 2011 afvalwateronderzoeken uitgevoerd. Laatstgenoemd onderzoek in oktober is aanvankelijk aangevangen op 3 oktober doch tijdens het onderzoek heeft zich een aantal storingen voorgedaan waardoor metingen niet betrouwbaar waren. Daardoor is het onderzoek verlengd. Slechts de periode van 14 tot 21 oktober is als meetweek in aanmerking genomen. Op grond van de bevindingen tijdens die onderzoeken heeft de heffingsambtenaar belanghebbende ingedeeld in waterklasse 11 waarbij een afvalwatercoëfficiënt, uitgedrukt in v.e. per m³in behoort van 0,088.
De heffingsambtenaar heeft het waterverbruik dat van belang is voor de vaststelling van de aanslag zuiveringsheffing met betrekking tot het zuurstofverbruik, voor 2011 vastgesteld op 4.368 m³. De verontreiniging door overige stoffen (33,98 v.e.) is niet in geschil.
Op 27 december 2011 is aan belanghebbende een definitieve aanslag in de zuiveringsheffing opgelegd voor het jaar 2010. Op 21 februari 2012 is aan belanghebbende een voorlopige aanslag in de zuiveringsheffing opgelegd voor 2012. Beide aanslagen zijn opgelegd met inachtneming van een afvalwatercoëfficiënt van 0,056 die hoort bij waterklasse 10.
Op verzoek van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar op 6 juni 2012 aan belanghebbende de resultaten van de onderzoeken bekendgemaakt. Gelet op die resultaten moet belanghebbende, aldus de met de onderzoeksresultaten meegezonden begeleidende brief, worden ingedeeld in waterklasse 11 van de tabel afvalwatercoëfficiënten.
Op 3 maart 2012 is belanghebbende uitgenodigd tot het doen van aangifte voor de zuiveringsheffing 2011. Na verleend uitstel heeft belanghebbende op 30 oktober 2012 aangifte gedaan. In een bijlage bij de aangifte heeft zij de vervuilingswaarde van het geloosde afvalwater berekend met toepassing van een afvalwatercoëfficiënt van 0,056 per m³in die behoort bij waterklasse 10.
Met dagtekening 30 juni 2013 is aan belanghebbende voor het jaar 2011 een definitieve aanslag in de zuiveringsheffing opgelegd van € 24.798,75 naar een heffingsmaatstaf van 410,1 v.e., berekend met toepassing van een afvalwatercoëfficiënt van 0,088 per m³in die behoort bij waterklasse 11.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is de vraag of de aanslag tot het juiste bedrag is opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of a) of de afvalwateronderzoeken zijn uitgevoerd in voor het bedrijf van belanghebbende representatieve weken en b) of de aanslag is opgelegd in strijd met het vertrouwensbeginsel.
Belanghebbende stelt, kort en zakelijk weergegeven, dat uit door haar overgelegde statistische gegevens blijkt dat de vervuilingswaarde van het geloosde afvalwater in haar bedrijf toeneemt naarmate de productie toeneemt. Uit eveneens door haar overgelegde productiegegevens blijkt dat de productie in de onderzoeksweken 131 percent bedroeg van een gemiddelde productieweek. Daaruit volgt naar de mening van belanghebbende dat de onderzoeken niet hebben plaatsgevonden in voor haar bedrijf representatieve weken zodat de resultaten van die onderzoeken niet kunnen dienen voor het opleggen van een aanslag. Als gevolg daarvan dient zij ingedeeld te blijven in waterklasse 10 van de tabel afvalwatercoëfficiënten. Met betrekking tot de vraag onder b) meent belanghebbende dat zij aan het opleggen van de voorlopige aanslag voor 2012, aan de uitnodiging voor het doen van aangifte zonder te zijn geïnformeerd over een wijziging in de waterklasse en aan de omstandigheid dat aan haar eerst op 6 juni 2012 de resultaten van de onderzoeken zijn bekend gemaakt, het in rechte te honoreren vertrouwen kan ontlenen dat over 2011 geen andere afvalwatercoëfficiënt zal worden toegepast dan die behoort bij waterklasse 10.
De heffingsambtenaar is de tegengestelde mening toegedaan en stelt dat de afvalwateronderzoeken in representatieve weken zijn uitgevoerd. De door belanghebbende overgelegde gegevens zijn niet betrouwbaar. Er zijn geen feiten of omstandigheden waaraan belanghebbende het vertrouwen kan ontlenen dat de definitieve aanslag 2011 zou worden opgelegd met toepassing van waterklasse 10. De aanslag is juist berekend.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en die van de heffingsambtenaar, en tot vermindering van de aanslag.
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.