Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 23-02-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:1472, 15/00254

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 23-02-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:1472, 15/00254

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
23 februari 2016
Datum publicatie
4 maart 2016
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2016:1472
Zaaknummer
15/00254

Inhoudsindicatie

Wet Woz. Proceskostenvergoeding. Samenhangende zaken?

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 15/00254

uitspraakdatum: 23 februari 2016

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 12 februari 2015, nummer UTR 14/3867, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de gemeente Wijdemeren (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 70 te [Z] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2013 en naar de toestand op die datum, voor het kalenderjaar 2014 vastgesteld op € 576.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting 2014 (OZB) vastgesteld.

1.2

De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende bij uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 12 februari 2015, verzonden op 16 februari 2015, gegrond verklaard, de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd, het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard, de beschikking verminderd tot € 571.000 en de aanslag OZB dienovereenkomstig verminderd.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2016 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [B] namens de heffingsambtenaar.

1.7

Het beroep van belanghebbende is gelijktijdig behandeld met het hoger beroep van [C] , rolnummer 15/00255, eveneens met [A] als gemachtigde.

1.8

Van het verhandelde ter zitting is één proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak. De onroerende zaak betreft een in 1929 gebouwde vrijstaande woning. De waarde van de onroerende zaak is door de heffingsambtenaar bij beschikking vastgesteld.

2.2

Belanghebbende heeft [A] (hierna ook: de gemachtigde) gemachtigd om bezwaar te maken en beroep in te stellen ter zake van voornoemde WOZ-beschikking.

2.3

Het beroep van belanghebbende is ter zitting van de Rechtbank (nagenoeg) gelijktijdig behandeld met één ander beroep inzake de ontvankelijkheid van een tegen de WOZ-waarde van een woning, gelegen in een ander dorp van de gemeente, ingediend bezwaarschrift. Zowel in belanghebbendes bezwaar en beroep als in dat andere bezwaar en beroep is rechtsbijstand verleend door het kantoor van belanghebbendes gemachtigde.

2.4

Voorafgaand aan de zitting van de Rechtbank hebben partijen met betrekking tot de waarde van de onroerende zaak overeenstemming bereikt. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de vastgestelde WOZ-waarde van de onroerende zaak verminderd conform de door partijen overeengekomen waarde. Verder heeft de Rechtbank aan belanghebbende een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend van € 60,75 (1 punt voor het bezwaarschrift, waarde € 243, wegingsfactor 0,25) en voor de beroepsfase van € 243,50 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de zitting, waarde per punt € 487, wegingsfactor 0,5, gedeeld door twee samenhangende zaken). De Rechtbank heeft overwogen dat sprake is van twee samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb; tekst vanaf 2015).

3 Het geschil

3.1

In hoger beroep is uitsluitend de hoogte van de toegekende proceskostenvergoeding in geschil. Het geschil spitst zich toe op de vragen of sprake is van samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Bpb en of de juiste wegingsfactor is toegepast.

3.2

Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat de zaak moet worden teruggewezen naar de heffingsambtenaar voor een inhoudelijke behandeling van het bezwaar, met een veroordeling van de heffingsambtenaar in de proceskosten in beroep en hoger beroep. Subsidiair betoogt belanghebbende dat in beroep geen sprake is van samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Bpb en dat de wegingsfactor in bezwaar en beroep moet worden gesteld op 1.

3.3

De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de Rechtbank de proceskostenvergoeding op een juiste wijze heeft vastgesteld en dat er geen reden is voor een hogere wegingsfactor.

4 Overwegingen

5 Proceskosten

6 Beslissing