Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 08-03-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:1766, 15/00181
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 08-03-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:1766, 15/00181
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 8 maart 2016
- Datum publicatie
- 18 maart 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2016:1766
- Zaaknummer
- 15/00181
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting. Proceskostenvergoeding. Recht op integrale vergoeding?
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 15/00181
uitspraakdatum: 8 maart 2016
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 27 januari 2015, nummer AWB 14/2935, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Apeldoorn (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd van € 31.192. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 3.688.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd tot € 27.360 en de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd tot € 3.235.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank).
Bij brief van 1 oktober 2014 heeft de Inspecteur de Rechtbank medegedeeld dat hij alsnog volledig aan het bezwaar van belanghebbende is tegemoetgekomen. Belanghebbende heeft hierop het beroep ingetrokken en de Rechtbank verzocht om de Inspecteur op de voet van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in de proceskosten te veroordelen.
De Rechtbank heeft de Inspecteur bij uitspraak van 27 januari 2015 de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 973.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 februari 2016 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. [A] , als gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [B] , alsmede mr. [C] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [D] . Tevens zijn gehoord de getuigen [E] en [F] .
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Bij belanghebbende is een boekenonderzoek uitgevoerd naar de tijdvakken gelegen tussen 1 januari 2006 en 31 december 2008. Het onderzoek is uitgevoerd met een geldsteekproef.
Tot de gedingstukken behoort een notitie van de voormalige gemachtigde van belanghebbende, [E] , van 4 april 2012, naar aanleiding van de bespreking van 16 maart 2012 tussen de voormalige gemachtigde en de controleambtenaren [G] en [F] . Paragraaf 10.9.3 van de notitie luidt als volgt:
“Inzake [H] :
Die factuur waarnaar wordt gezocht is niet aanwezig en gelet op de verhoudingen tussen de partijen bestaat er geen mogelijkheid een kopie op te vragen. Uiteraard heeft de Belastingdienst wel het recht en de mogelijkheid in het kader van een derden-onderzoek die factuur op te vragen ter completering van dit onderdeel van het boekenonderzoek.”
In het rapport van het boekenonderzoek van 22 februari 2013 worden zeven boekstuknummers vermeld die niet juist zouden zijn. In de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag verminderd omdat de aftrek van de voorbelasting op de factuur met boekstuknummer 653235 (NBI) alsnog is geaccepteerd. In het verweerschrift in eerste aanleg heeft de Inspecteur alsnog de aftrek van voorbelasting op de vier facturen met boekstuknummers 20070932, 20070945, 20070946 en 20090948 (alle van [I] B.V.) geaccepteerd. In de conclusie van dupliek in eerste aanleg heeft de Inspecteur de aftrek van voorbelasting voor de facturen met boekstuknummers 2008181 ( [H] ) en 200830001 ( [J] B.V.) geaccepteerd.
In de conclusie van repliek van 25 september 2014 in eerste aanleg is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“ad a. 200830001 ( [J] ): [J] B.V. heeft aan de vennootschap [X] B.V. een factuur uitgereikt en wel in het jaar 2008. Deze factuur ziet op werkzaamheden die [J] B.V. voor het opzet van [X] B.V. heeft gedaan en deze werkzaamheden hebben zich hoofdzakelijk in het jaar 2007 afgespeeld. Dit omdat toen met de start van [X] B.V. veel werkzaamheden door [J] B.V. zijn gedaan om [X] B.V. op te kunnen zetten, zoals het zoeken naar een mobiele betoncentrale, locatie, e.d., anders was [X] B.V. nooit tot stand gekomen. Iemand, dus een B.V. moet toch met die werkzaamheden beginnen. Niemand begrijpt waarom dit punt zoveel aandacht krijgt. Bij de ene B.V. is het een opbrengst en de BTW is afgedragen en bij de inkoper, [X] B.V. is die factuur als kosten geboekt en de BTW is als voorbelasting verrekend. Dus neutraal! Tijdens het boekenonderzoek is dit punt al zo diepgaand met de controle ambtenaar, de heer [F] , doorgesproken. De verbazing is groots.
ad b. 2008181 ( [H] .): de vennootschap is er uiteindelijk toch in geslaagd om in het bezit te komen van een kopie van de declaratie d.d. 23 december 2008 van de firma [K] aan de vennootschap. Deze declaratie is ook al tijdens het boekenonderzoek aan de heer [F] overhandigd. Dit kan door middel van een getuigenverklaring worden bevestigd.”
Tot de gedingstukken behoort een e-mail van [F] aan de Inspecteur van 11 november 2014 met, voor zover van belang, de volgende inhoud:
“De factuur is tijdens de controle niet overgelegd. Van alle overgelegde stukken heb ik kopieën gemaakt. Hij zit daar niet tussen. Zie ook de bijgaande notitie van Hofman, punt 10.9.3 waarin hij zelf aangeeft dat hij deze factuur niet kan overleggen.”
Tot de gedingstukken behoort een verklaring van [F] van 12 mei 2015 met, voor zover van belang, de volgende inhoud:
“Bij deze verklaar ik dat de factuur “ [K] v.o.f.” gedateerd 23 december 2008, factuurnummer 2008181, niet aan mij tijdens de controle is overgelegd.”
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of belanghebbende recht heeft op een integrale proceskostenvergoeding.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot toekenning van een integrale proceskostenvergoeding.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.