Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-01-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:184, 14/00289, 14/00290 en 14/00291
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-01-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:184, 14/00289, 14/00290 en 14/00291
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 12 januari 2016
- Datum publicatie
- 23 maart 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2016:184
- Zaaknummer
- 14/00289, 14/00290 en 14/00291
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Ontvankelijkheid bezwaar. Vergrijpboetes.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 14/00289, 14/00290 en 14/00291
uitspraakdatum: 12 januari 2016
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 februari 2014, nummer AWB 12/413 en 12/414, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is over het jaar 2007 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 85.000. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 4.408. Bij beschikking is een boete opgelegd van € 13.149.
Aan belanghebbende is over het jaar 2008 een navorderingsaanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 74.016. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 2.420. Bij beschikking is een boete opgelegd van € 10.211.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 65.925. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 918. Bij beschikking is een boete opgelegd van € 10.102.
Op de bezwaarschriften van belanghebbende tegen de (navorderings)aanslagen en de daarbij vastgestelde heffingsrente- en boetebeschikkingen heeft de Inspecteur bij in een geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 13 februari 2014 ongegrond verklaard voor zover dit is gericht tegen de (navorderings)aanslagen en de daarbij vastgestelde heffingsrentebeschikkingen, gegrond verklaard voor zover het is gericht tegen de boetebeschikkingen en de boeten verminderd met 35%.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2015 te Arnhem, waarbij tegelijkertijd de zaken met de nummers 14/00287, 14/00288 en 14/00302 zijn behandeld. Daarbij is verschenen en gehoord mr. [naam1] , namens de Inspecteur. Belanghebbende en zijn gemachtigde zijn met schriftelijke kennisgeving aan het Hof niet verschenen.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende heeft op 9 februari 1999 [naam2] bv opgericht. Zijn broer, [de broer] , heeft per dezelfde datum [naam3] bv opgericht. [naam3] bv en [naam2] bv hebben gezamenlijk [naam4] Holding bv (hierna: [naam4] ) opgericht.
[naam4] vormt als moedermaatschappij een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting samen met haar dochtermaatschappijen [naam4] Import bv, [naam4] Sales bv, [naam4] Transport bv en [naam4] Production bv. De ondernemingsactiviteiten bestaan uit het in- en verkopen van kip(producten), lams- en schapenvlees.
Sinds 14 september 2004 is [naam5] , woonachtig in [plaats1] , Verenigd Koninkrijk, enig aandeelhouder van [naam3] bv en [naam2] bv. Hij is tevens sinds die datum enig bestuurder van beide vennootschappen.
Tot de stukken van het geding behoort een inkomensverklaring, die op 28 mei 2008 door belanghebbende en hypotheekadviseur [naam6] bv is ondertekend. In de inkomensverklaring is opgenomen dat belanghebbende voornemens is een hypothecaire lening aan te gaan van € 369.000 met [naam7] bv te [woonplaats] en dat hij een vast en bestendig jaarinkomen uit onderneming ontvangt van € 85.000. In een akte van hypotheek, opgemaakt op 14 juli 2008, is vastgelegd dat belanghebbende een bedrag van € 355.500 ter leen heeft ontvangen van [naam7] bv.
In een memo voor intern gebruik van de accountant van [naam4] ter zake de jaarrekening 2007 is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“Bestuurder en enig aandeelhouder van [naam4] Holding bv is de heer [naam5] (…). Feitelijke bestuurders van de onderneming zijn de broers [belanghebbende en zijn broer] (…).”
De Arbeidsinspectie en de Vreemdelingendienst hebben op 27 april 2009 een controle gehouden bij [naam4] . Hierbij hebben zij 10 personen werkend aangetroffen, die niet legaal in Nederland verbleven. Naar aanleiding hiervan zijn verhoren door de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst, Regio Noord-Oost, kantoor Arnhem afgenomen.
In het proces-verbaal van het verhoor van getuige [de getuige1] is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“De kasstroom van het bedrijf werd door mij gevoerd via het bankboek en de bankafschriften. De pin-opnamen werden geboekt onder privé opname. Dit betrof soms opnames van meerdere duizenden euro’s. Ik heb van elke contante opname de verantwoording gevraagd om die in het bankboek te kunnen verwerken. Door [belanghebbende] of [de broer] werd dan aangegeven dat het een privé-opname was. (…)
In het bedrijf is de dagelijkse leiding in handen van [belanghebbende] en [de broer] . De man uit Engeland genaamd [naam5] stuurde deze twee personen aan. Met betrekking tot deze laatste persoon wil ik aangeven dat ik deze in het bedrijf bijna nooit zie of spreek. (…) Ik wil opmerken dat [naam8] naar mijn mening niet zoveel bijdraagt aan de besluitvorming in het bedrijf. Zijn rol is het bijstaan van zijn zoons met raad en daad. (…)
De gebroeders hielden er wel een royale levensstijl op na, waar ik die opnames in kon plaatsen. (…)
De contracten werden getekend door [belanghebbende] of [de broer] .”
In het proces-verbaal ter zake van het verhoor van getuige [de getuige2] is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“Wie heeft volgens u de dagelijkse leiding binnen het bedrijf?
“ Ik denk dat dit [belanghebbende] is. Ik denk dit omdat hij altijd daar zit. Hij neemt inkoopbeslissingen.”
Wat krijgen [belanghebbende] en [de broer] aan loonbetalingen?
“Vroeger kreeg [belanghebbende] ongeveer 900 netto. [de broer] kreeg ongeveer 2500 euro netto. Dit is van voor 2007. Volgens mij krijgen ze beide ongeveer 2500 euro netto.”
Krijgen [belanghebbende] en [de broer] daarnaast nog andere betalingen?
“Ik weet dat er betalingen vanuit [naam4] betalingen worden gedaan voor zijn hypotheek en zijn gas en licht. Deze werden geboekt op de grootboekkaart van [naam3] bv Er is ook nog een grootboekkaart op naam van [de broer] . Daar werden ook bedragen op geboekt. Het is een keuze van [belanghebbende] en [de broer] om het zo te regelen.” (…)
Bij wie gaat u te rade bij JH als u iets moet weten over gegevens die aan de accountant moeten worden doorgegeven?
“ Ik vraag dat dan aan de broers, [de broer] en [belanghebbende] en eventueel aan iemand anders die dat zou kunnen weten.”
In het proces-verbaal ter zake van het verhoor van getuige [de getuige3] is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“Met wie heeft u afspraken gemaakt over het dienstverband en daaraan verbonden zaken?
Antwoord: Ik heb daar gesproken met de zoon van de baas, [de zoon] ( [de zoon] ), genaamd. Ik heb aan hem gevraagd of er werk was en hij vertelde mij dat ik de volgende dag kon komen werken. Ik heb met hem de afspraak gemaakt over het loon. Hij heeft mij aangenomen. (…)
Wie was uw direct leidinggevende en welke afspraken maakte deze met u?
Antwoord: De zoon van de baas gaf leiding aan mij. Dit was dus [de zoon] ( [de zoon] ). (…)
Wie hield daadwerkelijk het toezicht op het personeel?
Antwoord: Ook dit is [de zoon] ( [de zoon] ).”
Ter zake van het verhoor van belanghebbende is, voor zover van belang, het volgende opgenomen in het proces-verbaal:
“Vraag:
(…)
Wie heeft de dagelijkse leiding?
Dat ben ik.
En uw broer?
Nee, die is meer van de technische kant, de machines en dergelijke. (…)
Wie is beslissingsbevoegd binnen het bedrijf [naam4] ?
Het komt er op neer dat ik dat ik de beslissingen neem.
Welke zijn dat dan?
Betreffende aankoop, verkoop en personeel. Ook als ik er niet ben geef ik toch van tevoren toestemming aan anderen, [naam9] of zo, om zaken te regelen. Als een ander het niet doet, moet toch iemand de beslissingen nemen en dat ben ik dus. Dat deed ik ook in 1999 al. Mijn broer en mijn vader doen dit niet omdat ze er niet zo van houden om beslissingen te nemen. Als u zegt dat ik op dit moment de baas ben van het bedrijf, dan is dat zo. Als ik er niet ben dan valt het bedrijf waarschijnlijk om.
Vraag:
Hoeveel personeel had het bedrijf [naam4] in dienst op het moment van de controle actie op 27 april 2009?
Dat waren drie mensen, maar met het kantoor erbij waren dat er vijf. Mijn broer en ik erbij dan kom je op zeven. (…)
Vraag:
Er wordt verklaard dat u binnen het bedrijf [naam4] samen met uw broer [de broer] de dagelijkse leiding voert. (…)
Dat is wel correct, alleen meer door mij dan door mijn broer. Hij heeft wat meer te zeggen over de technische kant van de zaak.”
Belanghebbende heeft op 19 oktober 2008 een aangifte IB/PVV over het jaar 2007 ingediend, naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.331, zijnde loon uit dienstbetrekking bij [naam2] bv.
Op 24 maart 2010 is toestemming verkregen van de Officier van Justitie om de administratie van [naam4] en de getuigen- en verdachtenverklaringen te gebruiken.
Belanghebbende heeft op 10 april 2010 een aangifte IB/PVV 2008 ingediend, naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 7.575, zijnde loon uit dienstbetrekking bij [naam2] bv van € 20.782 en negatieve inkomsten uit eigen woning van € 13.207.
Belanghebbende heeft op 17 juni 2010 een aangifte IB/PVV 2009 ingediend, naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 100 negatief, zijnde loon uit dienstbetrekking bij [naam2] bv van € 18.975 en negatieve inkomsten uit eigen woning van € 19.075.
De Inspecteur heeft bij brief van 23 juni 2010 belanghebbende verzocht een reactie te geven op de constatering dat belanghebbende in zijn aangifte IB/PVV over 2007 en 2008 een loon van respectievelijk € 14.331 en € 20.782 heeft aangegeven, terwijl gegevens van de Inspecteur erop wijzen dat een hoger zakelijk loon eerder voor de hand ligt.
Bij brief van 29 oktober 2010 heeft de Inspecteur belanghebbende in kennis gesteld van zijn voornemen om het inkomen uit werk en woning over 2007 en 2008 te corrigeren tot een belastbaar inkomen van respectievelijk € 85.000 en € 74.016. De Inspecteur heeft bij brief van 10 november 2010 belanghebbende in kennis gesteld van zijn voornemen om het inkomen uit werk en woning over 2009 te corrigeren tot een belastbaar inkomen van € 65.925. Voorts heeft de Inspecteur medegedeeld dat naar zijn mening de vereiste aangiften over 2007, 2008 en 2009 niet zijn gedaan en hij voornemens is vergrijpboeten op te leggen.
Aan belanghebbende zijn met dagtekening van respectievelijk 3, 8 en 7 januari 2011 onderhavige (navorderings)aanslagen IB/PVV opgelegd over de jaren 2007, 2008 en 2009.
De Inspecteur heeft op 24 februari 2011 een brief met dagtekening 23 februari 2011 van belanghebbende ontvangen. In deze brief is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“In aanvulling op mijn schrijven d.d. 10 februari jl. (kopie bijgaand), waarin ik verzocht mij een uitstel voor het indienen van de gronden van bezwaar tot 1 maart 2011 te verlenen, verzoek ik u thans, daar ik nog niet over alle benodigde bescheiden beschik, mij een nader uitstel te willen verlenen tot 1 april 2011.”
De Inspecteur heeft deze brief opgevat als bezwaar tegen de opgelegde (navorderings)aanslagen IB/PVV 2007, 2008 en 2009.
In de door belanghebbende bijgevoegde brief van 10 februari 2011 is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“Namens in aanhef genoemde cliënt maak ik pro-forma bezwaar tegen de bovenvermelde, aan cliënt opgelegde, (navorderings)aanslagen.
De gronden van het bezwaar kan ik thans nog niet doen toekomen, doordat ik thans doende ben om de benodigde gegevens te verzamelen die van belang zijn om de gronden van het bezwaar aan te voeren. Ik verzoek u, namens belanghebbende, mij uitstel voor het indienen van de gronden van het bezwaar te verlenen tot 1 maart 2010.”
De Inspecteur heeft op 22 december 2011 het bezwaar van belanghebbende ten aanzien van de (navorderings)aanslagen en de beschikkingen niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
Tot de stukken van het geding behoort een verklaring van de secretaresse van de gemachtigde van belanghebbende, [de secretaresse] , opgemaakt op 30 oktober 2013, waarin het volgende, voor zover van belang, is opgenomen:
“dat ik de brieven d.d. 1, 8 en 10 februari 2011 inzake respectievelijk:
(…),
[belanghebbende] (bezwaar tegen aanslagnummers [nummer] .H77, H87 en H97) (…)
Aan de Belastingdienst Utrecht-Gooi, kantoor Utrecht de volgende handelingen heb verricht:
mr. Bharatsingh de door hem geschreven “romp” van deze brieven aan mij heeft verstrekt;
vervolgens heb ik deze “romp” in drie verschillende brieven verder uitgewerkt;
vervolgens zijn door mij de originele exemplaren van deze brieven uitgeprint en per opdracht, ondertekend;
vervolgens zijn deze brieven door mij in de enveloppen gedaan;
vervolgens zijn deze poststukken door mij gefrankeerd;
daarna zijn deze poststukken door mij aan een college overhandigd; dit is een dagelijkse handeling op ons kantoor;
vervolgens heeft deze collega de poststukken meegenomen en ter post bezorgd.
In mijn systeem zijn hieromtrent geen ongeregeldheden geconstateerd. Daarnaast zijn door mij geen ongeregeldheden geconstateerd ten aanzien van de postbezorging, zoals bijvoorbeeld het retour ontvangen van deze poststukken.”
Voorts behoort tot de stukken van het geding een verklaring van [naam10] , opgemaakt op 30 oktober 2013, waarin het volgende, voor zover van belang, is opgenomen:
“Hierdoor verklaar ik, [naam10] , medewerker bij B&J Belastingadaviseurs dat ik dagelijks de poststukken ontvang van mevrouw [de secretaresse] om deze poststukken vervolgens in de postbus te deponeren, zo ook op 1, 8 en 10 februari 2011.”
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of de Inspecteur belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn bezwaar tegen de (navorderings)aanslagen en de heffingsrentebeschikkingen Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur beantwoordt deze bevestigend.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan heeft de Inspecteur ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot terugwijzing naar de Rechtbank.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.