Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-03-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:2067, 15/00236
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-03-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:2067, 15/00236
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 15 maart 2016
- Datum publicatie
- 18 maart 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2016:2067
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2015:368, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:266, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 15/00236
Inhoudsindicatie
Afvalstoffenbelasting. Bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard door rechtbank. Op grond van de overgangsregeling ter zake van de per 1 januari 2012 afgeschafte afvalstoffenbelasting geen recht op teruggaaf voor belanghebbende.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer 15/00236
uitspraakdatum: 15 maart 2016
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 29 januari 2015, nummer LEE 13/1524, in het geding tussen de Inspecteur en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft aangifte in de afvalstoffenbelasting gedaan over het tijdvak december 2011 voor een bedrag van negatief € 79.906 en een bedrag van nihil voldaan.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende bij beschikking over het tijdvak december 2011 een teruggaaf van afvalstoffenbelasting verleend van € 79.906.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de hiervoor – onder 1.1 – omschreven (voldoening op) aangifte.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 29 januari 2015 gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht te vergoeden en de Inspecteur in de proceskosten veroordeeld.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2016 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. [A] , als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door mr. [B] en [C] RA, alsmede mr. [D] namens de Inspecteur, bijgestaan door [E] en mr. [F] .
De gemachtigde van belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is houder van een inrichting tot het verwerken van afvalstoffen. Belanghebbende heeft hiertoe op grond van de Wet milieubeheer een vergunning gekregen.
Belanghebbende heeft in de jaren 2006 en 2007 in totaal 128.809 ton brandbare afvalstoffen in een afgescheiden deel van haar inrichting opgeslagen (in een afgezonderd, specifiek hiervoor aangelegd depot) en heeft deze brandbare afvalstoffen apart geadministreerd. Deze afvalstoffen bestonden uit twee categorieën, te weten PP – (papier/plastic) balen en los afval. In het jaar 2010 is een beoordeling gemaakt, op basis waarvan is vastgesteld dat 38.760 ton niet meer geschikt werd geacht voor verbranding.
Gedagtekend 16 maart 2011 is door belanghebbende een protocol opgesteld, dat door de Inspecteur op 14 september 2011 is goedgekeurd, in verband met het voornemen de hiervoor bedoelde brandbare afvalstoffen af te graven en te verbranden. De desbetreffende afvalstoffen waren op 31december 2011 evenwel nog niet verbrand en hadden de inrichting nog niet verlaten.
Belanghebbende deed maandelijks aangifte voor de afvalstoffenbelasting en heeft in haar aangifte in de afvalstoffenbelasting over het tijdvak december 2011, gedagtekend 30 januari 2012, die door de Inspecteur op 7 februari 2012 is ontvangen, een bedrag van negatief € 79.906 vermeld.
De Inspecteur heeft bij beschikking van 29 februari 2012 over het tijdvak december 2011 een teruggaaf van € 79.906 aan belanghebbende verleend.
Belanghebbende heeft bij brief van 7 maart 2012, door de Inspecteur op 9 maart 2012 ontvangen, bezwaar gemaakt tegen de door haar ingediende aangifte. De Inspecteur heeft dit bezwaar opgevat als te zijn gericht tegen de hiervoor – onder 2.5 – bedoelde beschikking. In het bezwaarschrift is onder meer vermeld: 'De voorraad, zoals bedoeld in de overgangsregeling bij artikel 27, lid 1, Wbm (artikel XXXVIc, lid 2; in-/uitmethode), is op/bij de onderhavige aangifte te laag door cliënt vastgesteld, te weten op 922 ton. Dit had moeten zijn 90.972 ton.' Belanghebbende heeft in het bezwaarschrift geconcludeerd tot een extra teruggaaf van afvalstoffenbelasting van primair een bedrag gelijk aan de afvalstoffenbelasting die vanaf 2000 op aangifte is voldaan over afvalstoffen die in de toekomst de inrichting kunnen verlaten en subsidiair tot een bedrag van € 7.792.885.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of de Rechtbank het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, en zo nee, of belanghebbende recht heeft op een extra teruggaaf van afvalstoffenbelasting van € 7.792.885. Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend. De Inspecteur beantwoordt de vragen in tegengestelde zin.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot een teruggaaf van afvalstoffenbelasting tot een bedrag van € 7.792.885.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.