Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-03-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:2069, 15/00064
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-03-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:2069, 15/00064
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 15 maart 2016
- Datum publicatie
- 18 maart 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2016:2069
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2014:6223, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 15/00064
Inhoudsindicatie
Snelle doorverkoop pand, geen bijzondere kennis aannemelijk gemaakt.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer 15/00064
uitspraakdatum: 15 maart 2016
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst MKB/Kantoor Leeuwarden (hierna: de Inspecteur)
en het incidentele hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 9 december 2014, nummer AWB LEE 13/2680, in het geding tussen de Inspecteur en belanghebbende.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 376.257 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 250.000. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 23.226.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 9 december 2014 gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, de bestreden navorderingsaanslag en de bestreden beschikking heffingsrente vernietigd, de Inspecteur opgedragen het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft in zijn verweerschrift (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft het incidentele hoger beroep van belanghebbende beantwoord.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2016 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en drs. [A] , als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [B] , alsmede mr. [C] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [D] en [E] .
Ter zitting zijn tevens de zaken geregistreerd onder de nummers 15/00065 en 15/00066 ( [B] ) behandeld.
De Inspecteur heeft een pleitnota overgelegd.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is geboren [in] 1968 en is 100% aandeelhouder van [F] B.V. Deze vennootschap exploiteert, samen met een dochtervennootschap, onder andere onroerende zaken.
In 2005 heeft de heer [G] (hierna ook: [G] ), in de hoedanigheid van bestuurder van [H] B.V., een onafhankelijke derde, het pand “ [I] ” te [J] ( [I] ) in verhuurde staat aan [B] te koop aangeboden voor € 3.343.000. Hierbij is tevens een huurderslijst overgelegd. Van het aanbod heeft [B] geen gebruik gemaakt.
In 2005 hebben [B] en een door belanghebbende beheerste vennootschap gezamenlijk een pand aangekocht aan de [a-straat] in [J] .
Begin 2006 heeft [G] , in de hoedanigheid van bestuurder van [H] B.V., [I] in verhuurde staat telefonisch aan belanghebbende te koop aangeboden voor € 3.175.000. In de door [G] opgestelde overzichten is de begane grond van het pand als winkelruimte opgenomen en als zodanig gewaardeerd.
Belanghebbende heeft contact gezocht met [B] om [I] gezamenlijk aan te kopen. Op 14 september 2006 heeft belanghebbende telefonisch aan [G] doorgegeven het pand voor € 2.750.000 te willen kopen. Dit bod is op dezelfde dag door [G] aanvaard. Belanghebbende en [B] hebben op 14 september 2006 schriftelijk vastgelegd dat zij overeengekomen zijn om [I] gezamenlijk aan te kopen voor € 2.750.000. [G] heeft op 14 september 2006 het overzicht met huurders, huur, huurtermijnen en verhuurde meters aan belanghebbende gefaxt, tezamen met een kort begeleidend schrijven. Belanghebbende heeft de fax met een begeleidende opmerking voor akkoord ondertekend en retour gefaxt.
Op 28 september 2006 is de koopovereenkomst tussen [G] en belanghebbende door [G] ondertekend en geparafeerd. In deze koopovereenkomst is het volgende vermeld:
“OPGAVEN DOOR VERKOPER
Artikel 2 Verkoper garandeert: (…) t. Het verkochte uitsluitend te hebben gebruikt als kantoorpand voor eigen gebruik en voor de verhuur van kantoorruimten aan derden.”
Op verzoek van belanghebbende heeft de notaris in de kantlijn bijgeschreven: “- annex winkel”. Deze toevoeging dient geplaatst te worden na het woorddeel “kantoor”, waardoor er daarna staat: “verhuur van kantoor- annex winkelruimten aan derden”. Deze wijziging is door de verkoper geparafeerd. Belanghebbende heeft de overeenkomst op 4 oktober 2006 ondertekend en geparafeerd.
Op 5 oktober 2006 heeft belanghebbende een gesprek met de [a-bank] gevoerd over een financieringsaanvraag van € 1.500.000 voor de aankoop van [I] te [J] . Met datum 4 december 2006 heeft de accountmanager van de [a-bank] naar aanleiding van voornoemd gesprek aan belanghebbende een financieringsvoorstel doen toekomen.
Belanghebbende is in contact gekomen met [K] , die een geïnteresseerde koper wist voor [I] . Het betreft [L] (hierna ook: [L] ).
In een emailbericht van 17 oktober 2006 van [K] aan [L] heeft [K] laten weten dat de vraagprijs voor [I] € 3.600.000 is (15 maal de jaarhuur van € 240.000). Per mail van 17 oktober 2006 heeft [L] om nadere informatie verzocht, en deze mail is op 23 oktober 2006 tevens aan belanghebbende gezonden. Op 21 en 23 oktober 2006 heeft er eveneens e-mailcontact plaatsgevonden tussen [K] en [L] .
Belanghebbende heeft op 3 november 2006 per brief een BTW-nummer aangevraagd in verband met de voorgenomen verhuur van [I] door hem en [B] .
Op 9 november 2006 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [L] , [B] en belanghebbende ten kantore van [L] te [M] , waarbij [K] ook aanwezig was. Op 15 november 2006 is het gesprek voortgezet bij belanghebbende en is het pand bezichtigd. Hier waren [L] partner en zonen ook bij aanwezig. Er is overeenstemming bereikt over de koopsom van € 3.325.000.
Op 17 november 2006 heeft [L] het bericht van de gemeente Sneek ontvangen, dat er op [I] geen winkelbestemming rust.
Op 28 november 2006 is het koopcontract tussen belanghebbende, [B] en [L] (namens de vennootschap [N] B.V.) ondertekend. In artikel 10 van deze overeenkomst is het volgende vermeld:
“gegarandeerde verklaringen van verkoper
Artikel 10
Verkoper garandeert, onverminderd het hiervoor verklaarde in de artikelen 5 en 6, koper het navolgende: (…) d. het verkochte kantoorgebouw heeft op de begane grond ook de publiekrechtelijke bestemming: winkels. (…)”.
Op 16 januari 2007 heeft [G] (namens de vennootschap [H] B.V.) [I] aan belanghebbende en [B] geleverd.
Op 19 januari 2007 hebben belanghebbende en [B] [I] aan [N] B.V. geleverd. Op diezelfde datum heeft [N] B.V. derdenbeslag laten leggen bij de notaris voor een bedrag van € 938.000 wegens wanprestatie omdat er geen winkelbestemming op het pand bleek te rusten (zie 2.12).
De procedure tussen belanghebbende, [B] en [N] B.V. is beëindigd door middel van een schikking. [B] en belanghebbende hebben elk aan [N] B.V. € 35.000 betaald. [G] heeft in dit kader € 25.000 aan belanghebbende en [B] betaald.
In 2008 hebben [B] en belanghebbende gezamenlijk een pand aan [de b-straat] 43 in [O] aangekocht en vervolgens verhuurd.
Op 10 oktober 2011 heeft [L] over de levering van [I] aan de belastingdienst onder andere het volgende verklaard:
“Dhr. [L] : ik wist vóór de ondertekening van de koopovereenkomst dat niet geleverd kon worden, hetgeen in de koopovereenkomst was vermeld (geen winkelbestemming). Ik mocht de beide heren echter niet en wilde hen ‘een hak zetten’. In december 2006 heeft makelaar [P] het pand getaxeerd. De onderhandse verkoopwaarde werd door hem getaxeerd op 4 miljoen euro. Ik had het pand dus niet te duur gekocht. Dhr. [G] had veel te weinig ontvangen. Dhr. [G] had het ‘onder pressie’ verkocht. Mogelijk dat hij op zeer korte termijn over liquide middelen moest beschikken…?? (…) Op 13 februari 2007 kregen wij bericht van de ongenezelijke ziekte van mijn echtgenote. Financiële zaken zijn dan geheel ondergeschikt. Ik heb dan ook besloten ‘de gehele kwestie af te dealen. Ik heb 25.000 euro ontvangen van dhr. [G] . In de koopovereenkomst tussen [G] en [X] / [B] zal ook gestaan hebben dat er winkelbestemming op [I] ‘zit’.”.
Belanghebbende heeft op 21 april 2009 zijn aangifte IB/PVV 2007 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 129.971 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 250.000.
Met dagtekening 31 juli 2009 heeft de Inspecteur de aanslag IB/PVV 2007 conform de door belanghebbende ingediende aangifte opgelegd.
Op 17 mei 2010 heeft de Inspecteur bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. Hiervan is op 6 augustus 2012 een rapport opgemaakt. Onder “Reikwijdte van het onderzoek” is het volgende opgenomen:
“De reikwijdte van het onderzoek is: de juistheid van de verwerking van de onroerend transactie “ [I] “ Dit betreft een bedrijfspand aan [de c-straat] 15 te [J].”.
In het bij 2.21 vermelde controlerapport is - voor zover van belang - het volgende opgenomen:
“3.5 Fiscale beoordeling allocatie van het resultaat (…) Conclusie;
Gezien de handelingen: actief te koop aanbieden, het (laten) wijzigen van de omschrijving van het pand en de ervaring en deskundigheid van de betrokkenen is hier sprake van een handelstransactie met een voorzienbaar voordeel wat belast moet worden als Resultaat uit Overige Werkzaamheden
Correctie: jaar 2007 Resultaat uit Overige Werkzaamheden (Box 1): € 246.286
4 Aangifte inkomstenbelasting/Premie volksverzekeringen (uitgezonderd winst uit onderneming)
Inkomstenbelasting/Premie volksverzekeringen
Jaar 2007
Aangegeven inkomsten uit werk en woning (box 1)
€ 129.971
Correctie inkomsten uit overige werkzaamheden € 246.286
Gecorrigeerd inkomen uit werk en woning € 376.257 ”.
Bij brief van 7 juli 2010 heeft de Inspecteur vragen gesteld aan belanghebbende, waarop belanghebbende bij brief van 31 juli 2010 heeft gereageerd.
Op 6 april 2011 heeft de Inspecteur een gesprek gevoerd met [G] . Hiervan is een verslag opgesteld.
Op 10 oktober 2011 heeft de Inspecteur een gesprek gevoerd met [L] . Hiervan is een verslag opgesteld. Per e-mail zijn nadere opmerkingen door [L] gemaakt naar aanleiding van het verslag.
Op 21 november 2011 heeft de Inspecteur een brief aan [B] gezonden met de voorlopige bevindingen van het ingestelde boekenonderzoek (zie 2.21). Hierop heeft belanghebbendes gemachtigde op 23 december 2011 gereageerd.
Op 26 januari 2012 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen de Inspecteur en [K] ( [K] ). Hiervan is een verslag opgesteld. Per e-mail heeft [K] op 30 januari 2012 het volgende aangevuld:
“Geachte heren [Q] en [E] ,
Ik heb eerder lopen zoeken naar deze zaak. Ik heb hier destijds uit geconcludeerd dat het in de week van 4 september 2006 moet zijn geweest dat dhr. [X] mij het eerst heeft aangesproken over het pand gelegen aan [de c-straat] te [J] . Hij heeft mij gevraagd of ik een koper wist.
Helaas kan ik hiervan geen agenda stukken of emails meer achterhalen. (…)”.
Tot de gedingstukken behoort een bij de notaris door [K] afgelegde verklaring van 25 september 2013 waarin [K] onder meer verklaart:
“Echter moet ik de datum in de week van 4 september corrigeren na het zien van het mailverkeer tussen mij en de heer [L] . Na het zien van het eerste mail verkeer tussen mij en de heer [L] kan ik zeker verklaren dat het eerste contact tussen mij en [X] niet voor 15 of 16 oktober is geweest. (…)”.
Op 16 februari 2012 heeft belanghebbendes gemachtigde aan de Inspecteur een brief gestuurd, vooruitlopend op de voorgenomen bespreking van 21 februari 2012.
Op 13 maart 2012 heeft de Inspecteur een brief aan de gemachtigde van belanghebbende gestuurd naar aanleiding van het gesprek van 21 februari 2012, waarin hij heeft vermeld dat hij de brief van 16 februari 2012 niet tijdig had ontvangen.
Met dagtekening 1 september 2012 heeft de Inspecteur vervolgens de navorderingsaanslag IB/PVV 2007 aan belanghebbende opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 376.257 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 250.000. Tevens is een bedrag van € 23.226 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft bij brief van 2 oktober 2012 pro forma bezwaar aangetekend en bij brief van 5 maart 2013 het bezwaar gemotiveerd. Op 28 mei 2013 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden.
Bij uitspraak op bezwaar van 28 augustus 2013 heeft de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende afgewezen en de navorderingsaanslag gehandhaafd.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of de navorderingsaanslag IB/PVV 2007 terecht aan belanghebbende is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of de door belanghebbende behaalde opbrengst met de verkoop van [I] ter grootte van € 246.286 in 2007 bij hem terecht is belast als resultaat uit overige werkzaamheden.
De Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Belanghebbende beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 - vermelde vraag ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.