Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-03-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:2137, 15/00245
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-03-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:2137, 15/00245
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 15 maart 2016
- Datum publicatie
- 25 maart 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2016:2137
- Zaaknummer
- 15/00245
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Eén of meer objectieve ondernemingen? Klusbedrijf en ontwikkelingswerkzaamheden. Zelfstandigenaftrek. Urencriterium.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 15/00245
uitspraakdatum: 15 maart 2016
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 3 februari 2015, nummer AWB 14/5955, in het geding tussen de Inspecteur en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Zwolle (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.243. Aan heffingsrente is daarbij bij beschikking een bedrag in rekening gebracht van € 143.
Belanghebbende heeft bij brief van 13 november 2013, aangevuld bij brief van 25 november 2013, bezwaar gemaakt tegen de hem opgelegde aanslag.
Belanghebbende heeft bij brief van 15 december 2014 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak van 8 december 2014 de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 3 februari 2015 het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard, het beroep mede aangemerkt als te zijn gericht tegen de uitspraak op bezwaar van 8 december 2014 en dat beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2015 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] , als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door de echtgenote van belanghebbende [B] en [C] , alsmede [D] namens de Inspecteur, bijgestaan door [E] .
Partijen hebben een pleitnota overgelegd.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende verricht activiteiten onder de naam [F] .
De activiteiten bestaan uit een klusbedrijf en een productontwikkelingsbedrijf.
De kluswerkzaamheden van belanghebbende bestaan grotendeels uit het verrichten van werkzaamheden voor verhuurders van woonruimten en/of bedrijfsruimten, door die ruimten – na het vertrek van de huurders – (weer) verhuurklaar te maken.
De activiteiten van het productontwikkelingsbedrijf bestaan – onder meer – uit de ontwikkeling van een apparaat voor het diervriendelijk vangen en verwijderen van insecten (hierna: de insectenvanger). In 2011 werd hierop octrooi aangevraagd en (later) verkregen. Belanghebbende wil de insectenvanger via internet en detailhandel gaan verkopen.
Tot en met het jaar 2010 werden de door belanghebbende met zijn activiteiten behaalde resultaten, toen nog onder de naam [F1] , aangegeven als resultaat uit overige werkzaamheden.
Belanghebbende en zijn echtgenote [B] zijn sinds 2011 aandeelhouder van [G] BV. Deze vennootschap was in 2011 enig aandeelhoudster van de eveneens in 2011 opgerichte besloten vennootschap [H] BV.
Naar aanleiding van de aangifte IB/PVV 2011 van belanghebbende heeft de Inspecteur op 6 mei 2013 een boekenonderzoek ingesteld. De bevindingen naar aanleiding van dit boekenonderzoek zijn vastgelegd in een rapport van 19 augustus 2013. In dit rapport komt de Inspecteur tot de conclusie dat de activiteiten van belanghebbende die betrekking hebben op het productontwikkelingsbedrijf geen bron van inkomen vormen.
Met dagtekening 4 oktober 2013 is de aanslag IB/PVV 2011 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, van € 9.243. De Inspecteur heeft dit bedrag als volgt berekend (in €):
Volgens aangifte: |
||
Loon/pensioen |
7.705 |
|
Winst |
-/- 800 |
|
Zelfstandigenaftrek |
-/- 9.484 |
|
Startersaftrek |
-/- 2.123 |
|
Speur- en ontwikkelingsaftrek |
-/- 18.158 |
|
= Winst |
-/- 30.565 |
|
MKB-winstvrijstelling |
+ 3.667 |
|
= Belastbare winst uit onderneming (verlies) |
-/- 26.898 |
-/- 26.898 |
Aangegeven inkomen uit werk en woning |
-/- 19.193 |
|
Bij: |
||
Correctie verlies uit onderneming |
+ 26.898 |
|
Correctie resultaat uit overige werkzaamheden |
+ 1.538 |
|
= Inkomen/belastbaar inkomen uit werk en woning |
9.243 |
Op 13 november 2013 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aanslag.
Belanghebbende heeft bij brief van 15 augustus 2014, ontvangen door de Rechtbank op 21 augustus 2014, beroep ingesteld in verband met het niet-tijdig beslissen door de Inspecteur op het bezwaar. Belanghebbende heeft de Inspecteur daartoe niet eerst schriftelijk ingebreke gesteld.
Op 8 december 2014 heeft de Inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan en daarbij het bezwaar ongegrond verklaard.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 3 februari 2015 het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard, het beroep mede aangemerkt als te zijn gericht tegen de uitspraak op bezwaar van 8 december 2014 en dat beroep ongegrond verklaard.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of belanghebbende winst uit een of meer ondernemingen geniet, en zo ja of hij voor het jaar 2011 recht heeft op ondernemersaftrek, meer in het bijzonder de (verhoogde) zelfstandigenaftrek en de aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk.
Belanghebbende stelt dat zijn inkomsten uit de activiteiten met betrekking tot het klusbedrijf en de activiteiten met betrekking tot de productontwikkeling als winst uit een voor zijn rekening en risico gedreven onderneming zijn aan te merken en dat hij voor het jaar 2011 aan het urencriterium van artikel 3.6 Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB) voldoet en in dat jaar tevens ten minste 500 uren heeft besteed aan speur- en ontwikkelingswerk als bedoeld in artikel 3.77 Wet IB.
De Inspecteur merkt de inkomsten uit de werkzaamheden met betrekking tot het klusbedrijf aan als resultaat uit overige werkzaamheden. Ten aanzien van de werkzaamheden met betrekking tot de productontwikkeling is – aldus de Inspecteur – (nog) geen sprake van een bron van inkomen. Daarnaast stelt de Inspecteur dat belanghebbende niet aan het urencriterium van artikel 3.6 Wet IB heeft voldaan en ook op die grond niet in aanmerking komt voor toepassing van de (verhoogde) zelfstandigenaftrek en de aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk, terwijl belanghebbende ook niet tenminste 500 uren heeft besteed aan dat speur- en ontwikkelingswerk.
Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en – zo begrijpt het Hof – tot vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en van de aanslag IB/PVV 2011 en vaststelling van het verlies uit werk en woning (ondernemingsverlies) van 2011 op een bedrag van € 19.193.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.