Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-03-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:2266, 15/00203

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-03-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:2266, 15/00203

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
15 maart 2016
Datum publicatie
25 maart 2016
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2016:2266
Zaaknummer
15/00203

Inhoudsindicatie

Wet Woz. Waardevaststelling vrijstaande woning. Fiscaal belang. Gemeente slaagt in bewijslast.

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 15/00203

uitspraakdatum: 15 maart 2016

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 27 januari 2015, nummer AWB 14/6804, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de gemeente Putten (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 37 te [Z] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2011 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2012 vastgesteld op € 269.000.

1.2

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking gehandhaafd.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 27 januari 2015 ongegrond verklaard.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2016 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. [A] , als de gemachtigde van belanghebbende, en [B] namens de heffingsambtenaar.

1.7

Belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.

1.8

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende is mede-eigenaresse van de onroerende zaak. Het betreft een vrijstaande woning in de bebouwde kom van [Z] die in 1963 is gebouwd. De woning heeft een inhoud van ongeveer 304 m3. De oppervlakte van het perceel bedraagt ongeveer 409 m2.

2.2

Belanghebbende is voor één/achtste deel gerechtigd tot de nalatenschap van [C] (hierna: erflaatster). Erflaatster is [in] 2011 overleden en was tot dan toe eigenaresse van de onroerende zaak.

2.3

Na het overlijden van erflaatster is de woning op de landelijke website [D] te koop aangeboden. Op 3 september 2012 bedroeg de vraagprijs € 310.000.

2.4

Op 26 mei 2013 is in een mailbericht tussen de erfgenamen over de verkoop van de onroerende zaak het volgende opgemerkt:

“De reacties waren positief over het initiatief van [E] , want daarmee blijft het huis van [F] in de familie. Wel heb ik, mede op verzoek van een aantal, geprobeerd de verkoopprijs hoger te krijgen, Dat is helaas niet gelukt.

Begin mei heb ik de knoop doorgehakt en makelaar [G] meegedeeld dat we op het bod van € 245.000,- ingaan.

Afgelopen week heeft de makelaar ons (kopers en verkoper) het voorlopige koopcontract toegestuurd.”

2.5

In de koopovereenkomst die op 13 december 2013 is gedagtekend, hebben de erfgenamen de onroerende zaak voor € 240.000 aan een dochter van één van de erfgenamen verkocht. De onroerende zaak is op 4 april 2014 geleverd.

2.6

Belanghebbende heeft de heffingsambtenaar verzocht om een op haar naam te stellen beschikking waarbij de waarde van de woning voor het jaar 2012 op de voet van de Wet WOZ wordt vastgesteld.

2.7

Met dagtekening 12 april 2014 heeft de heffingsambtenaar deze beschikking ten name van belanghebbende vastgesteld.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is of belanghebbende ontvankelijk is in haar bezwaar tegen de door haar aangevraagde beschikking en of de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak voor de Wet WOZ op een te hoog bedrag heeft vastgesteld.

3.2

Belanghebbende is van mening dat zij belang heeft bij de beschikking en dat de waarde te hoog is vastgesteld. Zij bepleit primair een waarde van € 240.000 en subsidiair een waarde van € 256.000.

3.3

De heffingsambtenaar is van mening, zo begrijpt het Hof, dat belanghebbende niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat zij geen belang heeft bij de beschikking. De heffingsambtenaar is voorts van mening dat de door hem vastgestelde waarde van de onroerende zaak niet te hoog is.

3.4

Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.5

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de heffingsambtenaar, en tot vermindering van de WOZ-beschikking tot een van de onder 3.2 genoemde bedragen.

3.6

De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing