Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-03-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:2468, 15/00256
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-03-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:2468, 15/00256
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 30 maart 2016
- Datum publicatie
- 8 april 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2016:2468
- Formele relaties
- Einduitspraak: ECLI:NL:GHARL:2016:10583
- Zaaknummer
- 15/00256
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting. Agrarisch ondernemer. Verbouwing woning. Aftrek voorbelasting? Investeringsgoed?
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
Nummer 15/00256
uitspraakdatum: 30 maart 2016
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 februari 2015, nummer AWB 10/1844, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Almere (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft in zijn aangifte omzetbelasting over het tijdvak 1 februari 2006 tot en met 30 april 2006 verzocht om een teruggaaf van € 396. Bij beschikking van 10 juni 2006 heeft de Inspecteur de gevraagde teruggaaf verleend.
Belanghebbende heeft over het tijdvak 1 mei 2006 tot en met 31 juli 2006 € 4.294 op aangifte voldaan.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte omzetbelasting over het tijdvak 1 augustus 2006 tot en met 31 oktober 2006 verzocht om een teruggaaf van € 15.474. Bij beschikking van 15 december 2006 heeft de Inspecteur de gevraagde teruggaaf verleend.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 12 februari 2015 de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, en de teruggaafbeschikking over het tijdvak 1 februari 2006 tot en met 30 april 2006 vastgesteld op € 3.816, de teruggaafbeschikking over het tijdvak 1 augustus 2006 tot en met 31 oktober 2006 vastgesteld op € 20.620 en bepaald dat over het tijdvak 1 mei 2006 tot en met 31 juli 2006 een teruggaaf wordt verleend van € 3.793.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2016 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en mr. [A] , als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [B] , alsmede mr. [C] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [D] .
Partijen hebben een pleitnota overgelegd.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende exploiteert een agrarisch bedrijf en kwalificeert als ondernemer voor de omzetbelasting. Belanghebbende heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid van artikel 27, zesde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) om de zogenoemde landbouwregeling niet op hem van toepassing te laten zijn.
Belanghebbende is eigenaar van een woning aan de [a-straat] 4 te [Z] . Belanghebbende heeft de woning in 2000 verkregen van zijn oom, in het kader van een bedrijfsoverdracht met toepassing van artikel 31 (thans artikel 37d) van de Wet OB. De woning is in 1964 gebouwd. De prestaties van de oom vielen onder de landbouwregeling. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende het landbouwbedrijf met de woning voor de inkomstenbelasting op de balans heeft geactiveerd en geëtiketteerd als ondernemingsvermogen.
Belanghebbende heeft de woning in 2006 en 2007 verbouwd voor € 251.318 exclusief € 47.750 omzetbelasting.
In een bijlage bij de brief van 3 juni 2014 heeft belanghebbende de verbouwingswerkzaamheden als volgt gespecificeerd:
“- Alle houten vloeren op de benedenverdieping zijn vervangen door betonnen vloeren met isolatie.
- De gehele benedenverdieping is voorzien van vloerverwarming en de c.v. is vernieuwd met op de verdieping nieuwe radiatoren.
- De badkamer is verplaatst en geheel vernieuwd op de benedenverdieping.
- De toiletruimte is vergroot en vernieuwd.
- Aan de woonkamer is een erker gebouwd.
- De keuken is vergroot d.m.v. een aanbouw waarin tevens de bijkeuken is gerealiseerd.
- Boven deze aanbouw is een slaapkamer gemaakt waarvan het dak in T-vorm met het bestaande dak is verbonden.
- Het dak is geheel voorzien van isolatie en nieuwe dakpannen, windveren, overstekken en dakgoten.
- Op twee na zijn alle kozijnen vernieuwd. Tevens nieuwe buitendeuren en schuifpui.
- Op de bovenverdieping is een groot dakkapel gerealiseerd.
- Tevens is daar ook een badkamer gemaakt.
- Alle binnendeuren zijn vervangen.
- De plafonds van de benedenverdieping zijn vernieuwd (gips) en van spacwerk (spuiten) voorzien.
- De binnenmuren zijn deels opnieuw gestukadoord en voorzien van sierpleister.
- In de woonkamer is een gashaard +schouw gebouwd.
- In de hal is een nieuwe trap geplaatst.
- Op de bovenverdieping is geheel nieuw laminaat gelegd.
- De benedenverdieping is geheel voorzien van nieuwe plavuizen.
- In kantoor, bijkeuken en bovenverdieping zijn nieuwe inbouwkasten gemaakt.
- De gehele elektrische installatie is vernieuwd. (nieuwe bedrading, stopcontacten, meterkast e.d.)”
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is in hoeverre belanghebbende recht heeft op aftrek van de voorbelasting op de verbouwingswerkzaamheden aan de woning.
Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat alle voorbelasting op de verbouwingswerkzaamheden aftrekbaar is. De verbouwing vormt één investeringsgoed, dat belanghebbende tot zijn bedrijfsvermogen rekent. Belanghebbende stelt zich subsidiair op het standpunt dat de aanbouw (beneden- en bovenverdieping) en de hal investeringsgoederen vormen. Belanghebbende stelt zich meer subsidiair op het standpunt dat de aanbouw (beneden- en bovenverdieping) een investeringsgoed vormt en dat de voorbelasting op de hal deels aftrekbaar is. De hal wordt mede zakelijk gebruikt.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende recht heeft op aftrek van de voorbelasting op het investeringsgoed bestaande uit de keuken en de bijkeuken (de benedenverdieping van de aanbouw) en de voorbelasting ter zake van het onderhoud van de kantoorruimte. De verbouwing is geen investeringsgoed. Er is geen sprake van een zodanig nauw en temporeel verband dat vergelijkbaar is met het verband tussen de constructiewerkzaamheden van een gebouw. De beneden- en de bovenverdieping van de aanbouw vormen evenmin één investeringsgoed. De functie van beide verdiepingen verschilt en er is sprake van een horizontale scheiding. De benedenverdieping van de aanbouw is het verlengstuk van de benedenverdieping van de woning en de bovenverdieping van de aanbouw is het verlengstuk van de bovenverdieping van de aanbouw. De bovenverdieping wordt geheel voor privédoeleinden gebruikt. Het is niet aannemelijk dat de hal gemengd wordt gebruikt, aangezien de keuken / bijkeuken waar zakelijke gesprekken worden gevoerd, over een eigen ingang beschikt. Het overige zakelijke gebruik van de hal, vooral door belanghebbende zelf, geeft geen recht op aftrek. De omvang van dat aftrekrecht is immers niet vast te stellen. Indien het standpunt van belanghebbende zou worden gevolgd, zou voor alle vertrekken in de woning kunnen worden gesteld dat er beperkt zakelijk gebruik is.
Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en primair tot verlening van een teruggaaf van € 41.194, subsidiair tot verlening van een teruggaaf van € 17.096 (€ 16.478, zijnde 40% van de totale voorbelasting, vermeerderd met de aan de hal toe te rekenen voorbelasting van € 618, zijnde 1,5% van € 41.194) en meer subsidiair tot verlening van een teruggaaf van € 16.684 (€ 16.478, zijnde 40% van de totale voorbelasting, vermeerderd met de aan het zakelijke gebruik van de hal toe te rekenen voorbelasting van € 206, zijnde 0,5% van € 41.194).
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.