Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 05-04-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:2802, 15/00154
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 05-04-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:2802, 15/00154
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 5 april 2016
- Datum publicatie
- 15 april 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2016:2802
- Zaaknummer
- 15/00154
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Ziektekosten. Bewijs. Uitstel zitting. Langdurige fysieke en psychische ongemakken.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 15/00154
uitspraakdatum: 5 april 2016
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 22 januari 2015, nummer AWB 14/2450, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.450. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 154.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 22 januari 2015 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 3 maart 2016 te Arnhem. Daarbij is verschenen en gehoord mr. [A] namens de Inspecteur. Belanghebbende heeft het Hof bij brief van 26 februari 2016 bericht dat hij verhinderd is de mondelinge behandeling bij te wonen.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende heeft in september 2011 aangifte IB/PVV voor het jaar 2010 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.852. Daarbij heeft hij voor een bedrag van € 3.000 aan persoonsgebonden aftrek geclaimd ter zake van kosten voor levensonderhoud van twee kinderen jonger dan 30 jaar. Voorts heeft belanghebbende specifieke zorgkosten in aftrek gebracht ten bedrage van € 2.990.
Met dagtekening 12 december 2013 heeft de Inspecteur de onderhavige aanslag aan belanghebbende opgelegd. Daarbij heeft de Inspecteur uitsluitend specifieke zorgkosten tot een bedrag van € 1.392 in aftrek toegelaten.
In bezwaar is de aanslag gehandhaafd door de Inspecteur..
Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Rechtbank.
Belanghebbende is door de Rechtbank uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van het beroep ter zitting van de Rechtbank van 3 oktober 2014. Belanghebbende heeft de Rechtbank op 29 september 2014 verzocht om uitstel van die zitting in verband met ziekte (griep en chronische astma) . De Rechtbank heeft dat verzoek ingewilligd.
Nadat hij was uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van het beroep ter zitting van de Rechtbank van 8 december 2014, heeft belanghebbende bij brief van 1 december 2014 de Rechtbank het volgende geschreven: “Hierbij deel ik u mede dat ik door ziekte verhinderd ben om de zitting op maandag 8-12-2014 om 10.40 uur bij te kunnen wonen. Vorige keer door griep, nu door bronchitis (38 graden koorts en kortademig) waar ik als COPD patiënt erg gevoelig voor ben. De huisarts heeft mij medicatie en rust voorgeschreven. Als bijlage treft u het soort medicatie aan.”
De Rechtbank heeft het bericht van verhindering van 1 december 2014 niet opgevat als een verzoek om uitstel van de zitting en heeft het beroep, in afwezigheid van belanghebbende, behandeld en vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
Bij uitspraak van 22 januari 2015 heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Belanghebbende is door het Hof uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van het hoger beroep ter zitting van het Hof van 8 oktober 2015. Belanghebbende heeft op 5 oktober 2015 verzocht om uitstel van de zitting in verband met ziekte (bronchitis). Het Hof heeft dat verzoek ingewilligd.
Bij brief van 9 oktober 2015 heeft het Hof belanghebbende gewezen op de omstandigheid dat de bewijslast ter zake van de door hem geclaimde aftrek van kosten van levensonderhoud en van specifieke zorgkosten op hem rust en hem in de gelegenheid gesteld om binnen drie weken na dagtekening van de brief betalingsbewijzen dan wel andere schriftelijke bescheiden over te leggen aan het Hof.
Belanghebbende heeft daarop een kopie van zijn brief aan de Inspecteur van 3 februari 2014 toegezonden. Schriftelijke bescheiden dan wel betalingsbewijzen heeft hij niet overgelegd.
Het Hof heeft partijen uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van het hoger beroep te Arnhem op 3 maart 2016 om 15.30 uur. Bij brief van 26 februari 2016 heeft belanghebbende het Hof bericht dat hij de mondelinge behandeling vanwege psychische en lichamelijke omstandigheden niet kan bijwonen. Bij deze brief is een kopie van de etiketten van aan belanghebbende voorgeschreven medicatie gevoegd. Het Hof heeft belanghebbende bij brief van 26 februari 2016 meegedeeld dat geen uitstel wordt verleend en dat de zitting door zal gaan en dat belanghebbende zich desgewenst kan laten vertegenwoordigen door een gemachtigde. Ter zitting van het Hof van 3 maart 2016 is namens belanghebbende niemand verschenen.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of belanghebbende in zijn processuele belangen is geschaad nu de Rechtbank zonder zijn aanwezigheid het beroep ter zitting heeft behandeld. Voorts is in geschil of de aanslag tijdig is vastgesteld en of de Inspecteur het rechtszekerheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden door twee jaar na het indienen van de aangifte te verzoeken om bankafschriften en bescheiden ter onderbouwing van de geclaimde aftrekposten.
Belanghebbende verzoekt om heropening van het onderzoek nu hij niet in de gelegenheid is gesteld om de mondelinge behandeling bij de Rechtbank bij te wonen. Voorts is belanghebbende van mening dat de Inspecteur te lang heeft gewacht met het afdoen van de aangifte waardoor hij in bewijsnood is gekomen, aangezien hij drie jaar (inlichtingen zijn gevraagd in 2013) na het betreffende belastingjaar (2010) niet meer over de betreffende bescheiden beschikt. De Inspecteur deelt de visie van belanghebbende op genoemde punten niet.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan heeft de Inspecteur ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraken van de Inspecteur, tot vermindering van de aanslag tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.852 en tot dienovereenkomstige vermindering van de heffingsrente.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.