Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-04-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:2936, 15/00184
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-04-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:2936, 15/00184
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 12 april 2016
- Datum publicatie
- 22 april 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2016:2936
- Zaaknummer
- 15/00184
Inhoudsindicatie
Wet Woz. Schending hoorplicht. Horen zoon tijdens inpandige opname.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 15/00184
uitspraakdatum: 12 april 2016
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 7 januari 2015, nummer UTR 14/4857, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Naarden (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 4 te [Z] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2013 en naar de toestand op die datum, voor het kalenderjaar 2014 vastgesteld op € 268.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting 2014 (OZB) voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de eerder vastgestelde waarde verminderd tot € 190.000 en de opgelegde aanslag OZB dienovereenkomstig verminderd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 7 januari 2015, verzonden op 8 januari 2015, ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2016 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [B] . Belanghebbende en haar gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving aan het Hof niet verschenen.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak. Het betreft een in 1900 gebouwde tussenwoning met een inhoud van 268 m3 (een hoofdgebouw van 224 m3 en een aanbouw van 44 m3). De onroerende zaak is gelegen op een perceel van 64 m2. De onroerende zaak verkeert in een zeer matige staat van onderhoud.
Bij brief van 12 maart 2014 heeft mr. [C] namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking 2014. In het bezwaarschrift is onder meer het volgende opgenomen:
“(…) Ook benadrukken wij dat, indien u slechts geheel of gedeeltelijk tegemoet komt aan ons bezwaar, ten allen tijde gehoord willen worden. Van hetgeen vermeld staat in laatst genoemde volzin, kan enkel en alleen worden afgeweken bij wet en in overleg met en na schriftelijke goedkeuring van [D] . Wellicht ten overvloede doch volledigheidshalve, willen wij u wijzen op art. 7:2 Awb juncto art. 30 Wet WOZ juncto art. 25 eerste lid Awr, alsook de Memorie van Toelichting aangaande art. 7:2 Awb.”
Op 30 juni 2014 heeft de heffingsambtenaar een email naar belanghebbendes gemachtigde gestuurd met het volgende bericht:
“U heeft namens [belanghebbende], bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde van het object [adres] in [Z] .
Onze taxateur, de heer [taxateur], wil graag een bezoek brengen op bovengenoemd adres op woensdag 2 juli om 11.00 uur.
Wilt u z.s.m. doorgeven of dit akkoord is?”
Op 30 juni 2014 heeft belanghebbendes gemachtigde hierop per email als volgt gereageerd:
“Aanstaande woensdag 2 juli is wel heel kort dag om te plannen. Kan de afspraak niet gepland worden voor een week later?”
De heffingsambtenaar heeft op 1 juli 2014 per email het volgende geschreven:
“Ik begrijp dat het wat kort dag is voor u maar onze taxateur is morgen in [Z] .
Kan hij misschien, indien er iemand aanwezig is bij het adres, de woning inpandig opnemen?”
Hierop heeft belanghebbendes gemachtigde op 1 juli 2014 per email als volgt gereageerd:
“Meneer [zoon], de zoon van de eigenaresse zal morgen om 11:00 uur aanwezig zijn voor de komst van de taxateur voor de inpandige opname.
Kunt u mij dit bevestigen?”
Op 1 juli 2014 heeft de heffingsambtenaar hierop per email als volgt gereageerd:
“Dank u wel.
Ik geef onze taxateur, de heer [taxateur], door dat hij morgen om 11.00 uur aanwezig is bij het adres [adres].”
In de uitspraak op bezwaar is onder meer het volgende opgenomen:
“Horen
In uw bezwaarschrift heeft u verzocht om te worden gehoord. Het bezwaar is door belanghebbende tijdens het bezoek van de taxateur ter plaatse op 2 juli 2014 toegelicht. De aanvullende punten die bij de taxateur zijn aangegeven zijn verwerkt in deze uitspraak.”
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2013 te hoog heeft vastgesteld. Voorts is in geschil of de heffingsambtenaar bij de behandeling van het bezwaar heeft verzuimd belanghebbende in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord (hierna: de hoorplicht).
Belanghebbende beantwoordt beide vragen bevestigend, de heffingsambtenaar ontkennend.
Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de heffingsambtenaar, en tot vermindering van de vastgestelde waarde tot € 122.000.
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.