Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-04-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:3130, 11/00447 en 11/00448
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-04-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:3130, 11/00447 en 11/00448
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 19 april 2016
- Datum publicatie
- 29 april 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2016:3130
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:510, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 11/00447 en 11/00448
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting. Verzwegen omzet uit bouwwerkzaamheden. Schending verdedigingsbeginsel? Tarief. Toepassing verleggingsregeling. Eigenbouwer. Aannemer. Vergoeding immateriële schade.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 11/00447 en 11/00448
uitspraakdatum: 19 april 2016
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] bv te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 28 april 2011, nummer AWB 08/2412 en AWB 10/2866, in het geding tussen belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Almere (hierna: de Inspecteur)
en
de Staat der Nederlanden (Minister van Veiligheid en Justitie)
1 Ontstaan en loop van het geding
Met dagtekening 25 april 2007 is aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 30 juni 2006 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 339.363 (hierna: naheffingsaanslag I). Daarbij is voorts € 14.188 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Met dagtekening 25 juni 2008 is aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 42.825 (hierna: naheffingsaanslag II). Daarbij is voorts € 3.422 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Bij uitspraken op bezwaar zijn de naheffingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank Arnhem (thans rechtbank Gelderland; hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, naheffingsaanslag I verminderd tot € 285.230, naheffingsaanslag II verminderd tot € 30.199 en de beschikkingen heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, voorts het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het eerste onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 5 september 2013 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord: belanghebbende en zijn gemachtigde mr. [A] . Namens de Inspecteur zijn verschenen en gehoord: mr. [B] , [C] (controleur), mr. [D] , mr. [E] , bijgestaan door drs. [F] .
Zowel belanghebbende als de Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is toegezonden.
Het Hof heeft het onderzoek heropend op de voet van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). In dat kader hebben partijen nadere stukken ingediend.
Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2015. Aldaar zijn verschenen en gehoord: [G] en diens gemachtigde mr. [A] . Namens de Inspecteur zijn verschenen mr. [H] en mr. [B] .
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.
Het Hof heeft het onderzoek wederom heropend om partijen in de gelegenheid te stellen een compromis te bereiken. Omdat zulks niet is gelukt, is het onderzoek gesloten.
2 De vaststaande feiten
[G] (hierna: [G] ) heeft tot 31 juli 2000 als projectleider in dienstbetrekking gewerkt. Medio 2000 is hij onder de naam [X] een onderneming in de vorm van een eenmanszaak gestart. De activiteiten van de onderneming bestonden uit werkzaamheden in de bouw. In de periode medio 2000 tot en met medio 2003 heeft belanghebbende onder meer voor opdrachtgevers calculaties voor metselwerk en schilderwerk verricht en heeft hij als inspecteur Bouw- en Woningtoezicht gewerkt. Vanaf eind 2002 is belanghebbende zich bezig gaan houden met het aannemen van werken, bestaande uit het splitsen en renoveren van panden in [S] .
Op 9 december 2003 is belanghebbende opgericht. De aandelen in belanghebbende zijn in het bezit van de eveneens op 9 december 2003 opgerichte vennootschap [I] bv, waarvan [G] de enig aandeelhouder is. De eenmanszaak is met ingang van 1 januari 2005 ingebracht in belanghebbende.
In oktober 2000 is door de Belastingdienst een zogenoemd startersbezoek bij [G] afgelegd. In het daarvan op 26 oktober 2000 opgemaakte rapport is vermeld dat het doel van het bezoek is het verstrekken van inlichtingen over fiscale regelgeving, een globale beoordeling van de administratie en het wijzen op de administratieve verplichtingen overeenkomstig de eisen van het bedrijf. Op 13 maart 2001 is vervolgens door de Inspecteur een boekenonderzoek bij [G] ingesteld met betrekking tot de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de periode 1 juli 2000 tot en met 30 september 2000. In het daarvan op 21 mei 2001 opgemaakte rapport is vermeld dat de ondernemingsactiviteit bestaat uit projectbegeleiding in de bouwnijverheid, dat de aangiften aansluiten bij de administratie, dat belanghebbende de administratie dagelijks bijhoudt en dat deze volledig wordt bijgehouden in Word en Excel.
Op 8 juli 2005 heeft [J] , werkzaam bij de Belastingdienst/FIOD-ECD te Amsterdam (hierna: FIOD), een ‘uitgewerkte MOT-melding’ over de heer [K] aan de Belastingdienst Lelystad – de eenheid waaronder belanghebbende ressorteert – toegestuurd ter attentie van de Boete Fraude vakgroep. In de brief, waarbij deze uitgewerkte melding is gevoegd, is vermeld dat een gelijktijdige controle van de heer [K] en [X] wenselijk lijkt.
Op 27 oktober 2006 is namens de Inspecteur, door de controle-ambtenaren [C] en [L] , een boekenonderzoek bij belanghebbende ingesteld. Het onderzoek had betrekking op de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 oktober 2006.
De Ontvanger heeft zich tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek tot een bedrag van € 360.000 ten laste van belanghebbende conservatoir beslag te mogen leggen en een termijn te geven van zes maanden voor het opleggen van de naheffingsaanslagen. Bij beschikking van 7 februari 2007 heeft de voorzieningenrechter toestemming verleend voor de beslaglegging, maar de termijn voor het opleggen van de naheffingsaanslagen gesteld op drie maanden.
Op 12 februari 2007 heeft de betekening van de dwangbevelen plaatsgevonden.
Bij brief met dagtekening 6 april 2007 heeft de Inspecteur het volgende aan belanghebbende geschreven:
“Hierbij deel ik u mee dat ik aanslagen omzetbelasting zal opleggen ter behoud van rechten in verband met het lopende boekenonderzoek. Het met verlof van de voorzieningenrechter gelegde conservatoir beslag loopt af en daarom zal ik voor de nu bekende correcties omzetbelasting aanslagen opleggen ter bescherming van onze invorderingsrechten. Deze aanslagen zijn berekend op basis van de nu bekende bevindingen en kunnen derhalve lopende het onderzoek nog wijzigen. Ook zullen er dan nog aanslagen vennootschapsbelasting volgen. Het gaat om de volgende correcties en bedragen.
Inzake [belanghebbende]
[Belanghebbende] is voor de verrichte activiteiten te kwalificeren als aannemer dan wel eigenbouwer in de zin van de verleggingsregeling voor de omzetbelasting. In beide gevallen is de verleggingsregeling van toepassing. Deze is ten onrechte niet toegepast. De onderaannemers hebben ten onrechte met omzetbelasting gefactureerd en deze omzetbelasting is ten onrechte als voorbelasting geclaimd. De volgende bedragen worden nageheven. Verder in het onderzoek kunnen de bedragen nog wijzigen in de zin dat er meer voorbelasting wordt gecorrigeerd.
jaar |
2005 |
2006 t/m 2e kwartaal |
Correctie voorbelasting |
€ 126.088 |
€ 47.983 |
De uitgaande facturen zijn gesplitst in een deel hoog tarief en een deel laag tarief in verband met stuc- en schilderwerk aan panden ouder dan 15 jaar. Er is geen werkenadministratie in welke vorm dan ook bijgehouden waaruit voldoende blijkt welk deel van de werkzaamheden betrekking hadden op stuc- en schilderwerk. Ook de facturen van de onderaannemers geven hierin geen enkele duidelijkheid. Daarom kan geen aanspraak worden gemaakt op het lage tarief en dient de gehele omzet tegen het hoge tarief belast te worden.
jaar |
2005 |
2006 t/m 2e kwartaal |
Correctie verschuldigde belasting |
€ 106.763 |
€ 58.529 |
In totaal zal voor 2005 een naheffing worden opgelegd van € 232.851 en voor 2006 tot en met het tweede kwartaal € 106.512.
Hoogachtend,”
Bij brief met dagtekening 16 april 2007 is namens belanghebbende op de aankondiging van de Inspecteur gereageerd.
Met dagtekening 25 april 2007 is de over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 30 juni 2006 aangekondigde naheffingsaanslag van in totaal € 339.363 aan belanghebbende opgelegd. Daarbij is tevens heffingsrente in rekening gebracht. Bij brief van 27 april 2007 heeft belanghebbende tegen de opgelegde naheffingsaanslag en beschikking heffingsrente bezwaar gemaakt.
In het op 3 april 2008 opgemaakte rapport van het boekenonderzoek, is onder meer het volgende vermeld:
“3 Omzetbelasting
Aangifte
De adviseur verzorgt de aangiften.
De aangiften worden opgemaakt aan de hand van:
- Het excel bestand dat door belastingplichtige werd bijgehouden.
Verschuldigde omzetbelasting
Tarief
Belastingplichtige heeft op de uitgaande facturen deels omzetbelasting berekend naar het lage tarief van 6% dat geldt voor het verrichten van schilder- en stucwerk aan panden ouder dan 15 jaar. Er is geen werken- of projectadministratie bijgehouden in welke vorm dan ook waaruit voldoende blijkt welk deel van de werkzaamheden betrekking hadden op stuc- en schilderwerk. De adviseur heeft in een gesprek op 17-11-2006 verklaard dat er geen projectadministratie was en dat die er ook nooit was geweest. Ook de facturen van de onderaannemers geven hier in geen enkele duidelijkheid. Zij zijn niet gespecificeerd. Later in het onderzoek toen de fiscale consequenties hiervan de belastingplichtige duidelijk werden is er een aantal bescheiden op het belastingkantoor gebracht. Gezien de verklaring van de adviseur is aannemelijk dat deze bescheiden na het bekend worden van de fiscale consequenties zijn opgemaakt. Overigens voldeden de bescheiden niet aan de voorwaarden van een deugdelijke werkenadministratie, passend bij de omvang van de projecten.
Omdat onvoldoende aannemelijk is gemaakt welk deel van de werkzaamheden betrekking heeft gehad op schilder- en stucwerk kan geen aanspraak gemaakt worden op de toepassing van het lage omzetbelastingtarief en dient de gehele omzet tegen het normale tarief van 19% te worden aangegeven. Tijdens het strafrechtelijk onderzoek is door de ambtenaar van de Belastingdienst en buitengewoon opsporingsambtenaar [M] onderzoek gedaan naar drie grotere bouwprojecten van belastingplichtige. Het betreft de projecten [a-straat] 55-57-59, [b-straat] 1a en [b-straat] 144. Hierbij zijn overzichten gemaakt van alle op deze projecten betrekking hebbende in- en uitgaande facturen. Van zijn bevindingen zijn processen-verbaal van ambtshandeling opgemaakt. De overzichten en processen verbaal zal ik als bijlage 1 aan dit rapport toevoegen. Uit deze onderzoeksgegevens blijkt onder meer het volgende:
- -
-
uit de verklaringen van directeur [N] van [O] schilderbedrijf en de heer [P] van eenmanszaak [Q] blijkt dat een appartement van 60 m2 aan schilderwerk en stucwerk maximaal 6.000 euro kost. Op de projecten is voor veel hogere bedragen tegen 6% gefactureerd. Op het project [a-straat] is bv. per appartement van 60 m2 ruim 15.000 euro tegen laag tarief gefactureerd. Op het project [b-straat] 144 is zelfs alle omzet tegen 6% gefactureerd, en op het project [b-straat] la 83% van de omzet. Aangezien het ging om de volledige interne renovatie van panden is het onmogelijk dat het stuc- en schilderwerk zo een groot deel van de omzet betrof.
- -
-
Op de projecten [b-straat] 144 en [b-straat] 1a worden de eerste omzetfacturen van het werk al met 6% opgemaakt. Aangezien stuc- en schilderwerk aan het eind van de renovatie plaatsvindt is dit zeer ongeloofwaardig.
- -
-
Uit de verklaringen van onderaannemers en de belastingplichtige blijkt dat belastingplichtige naar zijn eigen (fiscaal voor hem of anderen zo gunstig mogelijke) wensen opgaf aan de onderaannemer welk omzetbelastingpercentage op de factuur moest komen, of zelf de facturen voor de onderaannemer opmaakte.
- -
-
Uit stukken blijkt dat er overlegd werd tussen partijen over het te hanteren omzetbelastingpercentage en dat in dit overleg geen rol speelde welke soort werkzaamheden er waren verricht maar slechts wat financieel het beste uitkwam.
De correctie omzetbelasting bedraagt voor 2005 € 106.763
De correctie omzetbelasting bedraagt voor 2006 tm 3e kwartaal € 84.224
Verleggingsregeling Artikel 24b Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968
Hoofdaannemer
De verleggingsregeling voor onderaanneming is geregeld in artikel 24b van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 en is van kracht sinds 1 juli 1982.
Deze regeling is ontstaan omdat vroeger in de bouw regelmatig geconstateerd werd dat aannemers gebruik maakten van onderaannemers die de door hen verschuldigde omzetbelasting niet afdroegen terwijl de aannemer deze omzetbelasting wel als voorbelasting claimde. Tegen de tijd dat de belastingdienst hier achter kwam verdween de onderaannemer van het toneel en/of waren er geen verhaalsmogelijkheden meer en viste de fiscus achter het net.
In het besluit van 1 juli 1996, nr. VB 96/1017, heeft de directeur-generaal Belastingdienst namens de staatssecretaris van Financiën deze regeling nader uitgelegd.
Omtrent omzetbelasting die ten onrechte op een factuur in rekening is gebracht heeft de directeur-generaal Belastingdienst namens de staatssecretaris van Financiën het besluit van 28 april 2003, nr DGB2003/2121 M, geschreven.
In deze besluiten staat ondermeer:
Een aannemer is degene die zich tegen betaling jegens zijn opdrachtgever verbindt een werk van stoffelijke aard uit te voeren. Als aannemer geldt ook de zgn. eigenbouwer.
Een eigenbouwer is degene die zonder opdracht van een ander een werk uitvoert in de normale uitoefening van zijn bedrijf. Aangezien de verleggingsregeling niet geldt voor werkzaamheden ten behoeve van de opdrachtgever, maar wel voor werkzaamheden ten behoeve van de eigenbouwer, moeten deze begrippen goed onderscheiden worden. Kenmerkend voor de eigenbouwer is, dat de uitvoering van het werk tot zijn normale bedrijfsuitoefening behoort, ook indien hij dat werk geheel of gedeeltelijk uitbesteedt.
In gevallen waarin de verleggingsregeling van toepassing is, mag op de factuur van de onderaannemer geen bedrag aan omzetbelasting worden opgenomen. In plaats daarvan moet de factuur de aantekening "omzetbelasting verlegd" bevatten. Indien niettemin in een zodanig geval omzetbelasting afzonderlijk op de factuur is vermeld, is de onderaannemer deze op de voet van artikel 37 van de wet verschuldigd en mag de aannemer deze belasting niet in aftrek brengen. Op grond van de beginselen van behoorlijk bestuur kan de fiscus niet beide mogelijkheden tot correctie benutten, doch dient zij daarvan een alternatief gebruik te maken. De belastinginspecteur dient zich in voorkomende gevallen in het algemeen eerst te wenden tot de onderaannemer.
Indien evenwel aannemelijk is dat naheffing bij de onderaannemer geen effect zal sorteren, heeft de inspecteur de vrijheid om de bij de aannemer ten onrechte in aftrek gebrachte omzetbelasting na te heffen. Voorts kan sprake zijn van een zodanig verwijtbaar handelen van de aannemer, dat de inspecteur zich eerst tot hem behoort te wenden. Dit laatste doet zich bijvoorbeeld voor als de aannemer het initiatief tot de onjuiste facturering heeft genomen of als hij de factuur heeft geaccepteerd in de wetenschap dat zij onjuist was en dat de onderaannemer de omzetbelasting niet zou voldoen.
Met betrekking tot het gegeven of de aannemer bij de beoordeling van de factuur de nodige zorgvuldigheid heeft betracht, kan worden opgemerkt dat van aannemers redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij over voldoende kennis van de verleggingsregeling beschikken om te beoordelen of terecht omzetbelasting in rekening is gebracht.
Eigen verantwoordelijkheid van [G] en zorgvuldigheidscriterium
Voor alle afnemers (dus niet alleen de aannemers) geldt ook een zorgvuldigheid bij de beoordeling van de aan hem uitgereikte factuur. Dit geldt vooral in de gevallen waarin bij hem gerede twijfel had moeten bestaan over de juistheid van de door de leverancier verstrekte gegevens. Van de afnemer mag dan worden gevergd dat hij pogingen onderneemt om verificatie van deze gegevens te verkrijgen.
Eigen kennis bij de afnemer mag te meer worden voorondersteld indien de toepasselijkheid van de wettelijke bepalingen in sterke mate afhankelijk is van de kenmerken van zijn onderneming. Een goede oriëntatie betreffende de fiscale positie van de eigen onderneming behoort immers tot de normale bedrijfsvoering. Uit dien hoofde is het een afnemer aan te rekenen indien deze zich bijvoorbeeld niet bewust is geweest van het feit dat de onderneming optrad als (hoofd-)aannemer in de zin van artikel 24, lid 1, letter b, van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968. De activiteiten van de onderneming bestaan uit het splitsen en inwendig renoveren van woningen in [S] . Daarbij worden onderaannemers ingehuurd. [R] is veelal de opdrachtgever. (Personeel van) [R] begeleidt en controleert de volledige verbouwing, [X] BV factureert de termijnen met omzetbelasting aan [R] .
De belastingplichtige besteedt werk uit aan onderaannemers waarover hij op grond van artikel 24b van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 omzetbelasting verschuldigd is. De onderaannemers hebben ten onrechte omzetbelasting in rekening gebracht, die de belastingplichtige als voorbelasting in aftrek heeft gebracht. De onderaannemers hebben deze omzetbelasting niet afgedragen. Hierna zal per onderaannemer verslag worden gedaan van de bevindingen tijdens het onderzoek.
Onderaannemer [K]
Bij derdenonderzoek is gebleken dat onderaannemer [K] geen administratie heeft gevoerd. Bij zijn adviseur was slechts aanwezig:
- -
-
de bankafschriften;
- -
-
een kort voor het derdenonderzoek opgemaakte lijst "debiteurenadministratie" waarop de uitgaande facturen waren vermeld ;
- -
-
ongeveer 10 bonnetjes van bouwmarkten met kleine bedragen aan inkopen.
De heer [K] heeft geen aangifte voor de omzetbelasting gedaan.
Correctie voorbelasting 2005 € 21.350
Het naheffen van de omzetbelasting bij de heer [K] zal geen effect sorteren omdat hij niet in staat is de belasting daadwerkelijk te voldoen.
Wij zullen het overzicht van de facturen van onderaannemer [K] zoals ze zijn aangetroffen in de administratie van belastingplichtige als bijlage 2 aan dit rapport toevoegen.
Onderaannemer [T] Ltd
De heer [K] is begin 2005 gestopt met zijn eenmanszaak heeft zijn werkzaamheden voor [X] voortgezet vanuit de onderneming [T] Ltd.
Bij derdenonderzoek is gebleken dat onderaannemer [T] Ltd geen administratie heeft gevoerd. Bij haar directeur/adviseur dhr. [U] was slechts aanwezig:
- -
-
een deel van de giroafschriften;
- -
-
een kort voor het derdenonderzoek opgemaakte lijst "debiteurenadministratie" waarop de uitgaande facturen waren vermeld ;
[T] Ltd heeft geen aangiften voor de omzetbelasting gedaan.
Correctie voorbelasting 2005 € 41.625
Het naheffen van de omzetbelasting bij [T] Ltd zal geen effect sorteren omdat er geen verhaal is.
Wij zullen het overzicht van de facturen van onderaannemer [T] Ltd zoals ze zijn aangetroffen in de administratie van belastingplichtige als bijlage 3 aan dit rapport toevoegen.
Onderaannemer [Q]
Vanaf eind 2003 zijn er facturen met omzetbelasting van onderhoudsbedrijf [Q] aan [X] aangetroffen. Eigenaar van deze onderneming is de heer [V] . De onderneming staat vanaf 31-07-2003 als eenmanszaak ingeschreven bij de KvK. Onderhoudsbedrijf [Q] is niet aangemeld bij de belastingdienst en had dus ook geen omzetbelastingnummer. Naar aanleiding van de inschrijving van de KvK is een medewerker van de Belastingdienst in april en oktober 2006 gaan kijken op het bedrijfsadres maar trof beide keren niemand aan. Daarop besluit hij om de onderneming met ingang van 20-12-2003 ambtshalve op te nemen voor de omzetbelasting. Op 30-10-2006 zijn er brieven gestuurd waarin de onderneming wordt meegedeeld dat de belastingdienst van plan is naheffingsaanslagen omzetbelasting over 2003, 2004 en 2005 op te leggen en waarin belastingplichtige in de gelegenheid wordt gesteld om aan te geven wat volgens hem de omvang zou moeten zijn van deze naheffingsaanslagen. Deze opgave doet belastingplichtige op 29 maart 2007. Ze worden behandeld als bezwaarschrift op de inmiddels opgelegde aanslagen. Vóórdat de opgaven werden gedaan, hebben wij op 14 februari 2007 een derdenonderzoek ingesteld bij [Q] . Op die dag werd verteld dat de administratie niet bij was en pas het weekend voordat wij kwamen was ingevoerd in de computer. Er waren geen grootboekrekeningen op papier beschikbaar. Er waren geen aangiften inkomstenbelasting of omzetbelasting gedaan. In de opgaven en zijn administratie zoals die op dat moment (incompleet) aanwezig was worden de omzetfacturen inzake [X] wel vermeld. Er wordt echter voor een groter bedrag aan voorbelasting vermeld. Nagenoeg de gehele voorbelasting bestaat uit facturen van een onderaannemer die ook weer ten onrechte met omzetbelasting zijn opgemaakt. Deze onderaannemer genaamd de heer [W] is nooit beschreven geweest voor de omzetbelasting en heeft dus de door hem berekende omzetbelasting niet aangegeven en afgedragen. Hij is al jaren onvindbaar en verblijft waarschijnlijk net als zijn echtgenote in Turkije. Het is zeer onwaarschijnlijk dat hij de facturen heeft opgemaakt.
Over 2006 heeft de heer [V] geen aangiften omzetbelasting ingediend.
Uit het onderzoek door de Fiod/Ecd is inzake de heer [V] onder meer naar voren gekomen dat:
- -
-
[G] zei of er 6% of 19% BTW op de factuur van [Q] moest komen te staan
- -
-
De aanneemsom tussen [G] en [Q] was dermate laag dat [V] zonder het BTW bedrag niet rond kon komen
- -
-
[G] wist volgens [V] , dat de prijs met omzetbelasting nodig was om de verbouwing te kunnen doen
- -
-
[Q] vermeldde op de facturen wat [G] wilde
- -
-
[V] vermeldde een BTW bedrag op zijn facturen omdat [G] dat wilde
- -
-
De administratie van [Q] is pas bijgewerkt na aankondiging van een derdenonderzoek door de belastingdienst
Gelet op bovenstaande bevindingen had de heer [G] kunnen weten dat de ondernemingen die voor hem de werkzaamheden verrichten voor wat betreft de betaling van (omzet en/of loon)belasting minimaal dubieus genoemd kunnen worden. Zelf verklaarde [G] hierover ondermeer:
"Ik ben teveel gefocust geweest op het redelijk hoge rendementen die je kan halen uit de aankoop, verbouwen en verkopen van de panden. Ik heb daardoor te weinig gecontroleerd. Het behoort wel tot mijn taak als ondernemer om meer controle te houden over een aantal zaken. Ik heb daarvoor teveel mijn ogen gesloten. Ik ben een enorme klootzak geweest. Mijn vrouw [Y] heeft mij herhaaldelijk gewezen op de onbetrouwbaarheid van de personen waarmee ik in zee ben gegaan. Ik heb met [Y] heftige discussies gehad maar heb haar zorg naast mij neergelegd, ik was te veel gefocust op de winsten. Ik realiseer me dat ik door mijn nalatigheid onjuiste aangifte omzetbelasting heb ingediend. "
en
"Ik ben misschien naïef geweest bij een aantal zaken. Ik heb 3 tot 4 keer dezelfde fouten gemaakt. Met fouten bedoel ik dat ik te weinig heb gecontroleerd van de personen en bedrijven met wie ik in zee ben gegaan."
Correctie voorbelasting 2005 € 26.293
Correctie voorbelasting 2006 tm 3e kwartaal € 9.806
Het naheffen van de omzetbelasting bij [Q] zal geen effect sorteren omdat de onderneming niet in staat is de belasting daadwerkelijk te voldoen.
Wij zullen het overzicht van de facturen van onderaannemer [Q] zoals ze zijn aangetroffen in de administratie van belastingplichtige als bijlage 4 aan dit rapport toevoegen.
Onderaannemer [AA]
Van deze onderaannemer worden facturen aangetroffen vanaf september 2005 tot en met februari 2006. De onderaannemer, eigenaar is [BB] , is opgenomen voor de omzetbelasting met ingang van 23-08-2004. De onderaannemer heeft geen enkele aangifte gedaan voor de omzetbelasting. Over 2005 is een ambtshalve aanslag opgelegd van € 1.000, deze is niet betaald. [X] heeft alle door de onderaannemer ten onrechte in rekening gebrachte omzetbelasting als voorbelasting geclaimd. De onderaannemer is niet bereikbaar voor het instellen van een derdenonderzoek.
Correctie voorbelasting 2005 € 30.414
Correctie voorbelasting 2006 tm 1e kw € 15.188
Het naheffen van de omzetbelasting bij [AA] zal geen effect sorteren omdat de onderneming niet meer traceerbaar is.
Wij zullen het overzicht van de facturen van onderaannemer [AA] zoals ze zijn aangetroffen in de administratie van belastingplichtige als bijlage 5 aan dit rapport toevoegen.
Onderaannemer [CC]
De eigenaar van deze onderneming zou zijn [DD] , en de onderneming is volgens de facturen gevestigd te [S] , [b-straat] 318-2. In werkelijkheid is hier geen onderneming bekend, niet bij de Belastingdienst en niet bij de kamer van koophandel. Er zijn in de administratie van [X] gedagtekend vanaf maart tot en met augustus 2006 facturen aangetroffen. De naam [CC] is in de belastingdienstsystemen niet te traceren en onder het sofinummer van de heer [DD] is geen opname geweest voor de omzetbelasting. [X] heeft alle door de onderaannemer ten onrechte in rekening gebrachte omzetbelasting als voorbelasting geclaimd.
Correctie voorbelasting 2006 tm 3e kw € 35.046
Het naheffen van de omzetbelasting bij [CC] zal geen effect sorteren omdat de onderneming niet te traceren is, en de eigenaar ook niet.
Wij zullen het overzicht van de facturen van onderaannemer [CC] zoals ze zijn aangetroffen in de administratie van belastingplichtige als bijlage 6 aan dit rapport toevoegen.
Nadere opmerkingen inzake de verleggingsregeling.
Bij de start van de onderneming zijn er onderaannemers geweest die op de juiste manier, met omzetbelasting verlegd, gefactureerd hebben.
Uit deze informatie blijkt dat de heer [G] vanaf het begin weet heeft gehad van het bestaan van de verleggingsregeling en desondanks bewust de keus heeft gemaakt om het grootste deel van de onderaannemers met omzetbelasting te laten factureren en deze ten onrechte in rekening gebrachte omzetbelasting als voorbelasting te claimen.
Tijdens het Fiod/Ecd onderzoek heeft de adviseur de heer [EE] verklaard dat hij er vrijwel zeker van is dat hij de verleggingregeling ter sprake heeft gebracht en uitgelegd heeft aan belanghebbende toen hij als adviseur betrokken raakte bij de onderneming. Opvallend is dat er door de adviseur een suppletie aangifte omzetbelasting met een terug te geven bedrag is ingediend over 2004 voor de Beheer BV. Voor de eenmanszaak [X] is echter geen suppletie ingediend. Bij de aanvang van de controle hebben wij gevraagd naar de aansluiting of herrekening omzetbelasting over 2004 van de eenmanszaak [X] . De verklaring van de adviseur was: "daar hebben we ons niet mee bezig gehouden".
Wat verder opvalt is dat er twee categorieën onderaannemers lijken te zijn, een die gespecificeerd factureert met regelmatig de toepassing van de verleggingsregeling en een die slechts factureert met de omschrijving "... termijn wegens werkzaamheden aan uw pand.....", voor grote bedragen en met omzetbelasting. De laatste categorie is grotendeels onderzocht dmv het instellen van derdenonderzoeken. Daaruit is in de meeste gevallen gebleken dat deze onderaannemers de in rekening gebrachte omzetbelasting niet hebben afgedragen aan de belastingdienst. Het betreft steeds mensen die in een kwetsbare positie verkeren, bv. alcohol- of drugsverslaafd zijn.
Met toestemming van de Officier van Justitie hebben wij de administratie en de onderzoeksresultaten van het Fiod onderzoek bij [R] in mogen zien. Uit telefoontaps van gesprekken tussen de heer [G] en verschillende mensen van opdrachtgever [R] komt het beeld naar voren dat de heer [G] voor alle zaken toestemming van de heer [FF] of zijn personeel nodig heeft en dat de opzichter van [R] de bouw strikt controleert en beslist wanneer de heer [G] geld krijgt. Ook wordt regelmatig gesproken over "de btw en dan weet jij wel wat je er mee moet doen". Ook blijkt uit de taps dat de heer [G] contant geld thuis heeft liggen dat hij moet afdragen aan [FF] en wat bij hem thuis opgehaald moet worden als hij ziek blijkt te zijn.
Overige bevindingen omzetbelasting
(…)
4 Overzicht correcties
Omzetbelasting
2005 |
2006 |
|||
Correctie 3.2.1 |
€ |
106.763 |
€ |
84.224 |
Correctie 3.3.2 |
€ |
21.350 |
€ |
|
Correctie 3.3.3 |
€ |
41.625 |
€ |
|
Correctie 3.3.4 |
€ |
26.293 |
€ |
9.806 |
Correctie 3.3.5 |
€ |
30.414 |
€ |
15.188 |
Correctie 3.3.6 |
€ |
€ |
35.046 |
|
Correctie 3.4 |
€ |
(…) |
€ |
|
Totaal correcties |
€ |
237.924 |
€ |
144.264 |
De berekening van de heffingsrente is gebaseerd op de bovenstaande uitsplitsing.
(...)”
Voor het verschil tussen de hoogte van de uit het boekenonderzoek volgende correcties en de door middel van naheffingsaanslag I nageheven bedragen is met dagtekening 25 juni 2008 naheffingsaanslag II opgelegd. Daarbij is wederom heffingsrente in rekening gebracht.
In bezwaar zijn naheffingsaanslag I, naheffingsaanslag II en de beschikkingen heffingsrente door de Inspecteur gehandhaafd.
In beroep heeft de Inspecteur zich bereid verklaard alsnog 20 percent van de omzet exclusief omzetbelasting onder het toepassingsbereik van het verlaagde tarief dat geldt voor stuc- en schilderwerk te laten vallen. Om die reden is naheffingsaanslag I door de Rechtbank bij uitspraak van 28 april 2011 verminderd tot € 285.230. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
2005 € 193.824
2006 € 91.406
Naheffingsaanslag II is door de Rechtbank verminderd tot € 30.199. Dit bedrag heeft uitsluitend betrekking op het jaar 2006.