Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-04-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:3134, 15/00070
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-04-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:3134, 15/00070
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 19 april 2016
- Datum publicatie
- 28 april 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2016:3134
- Zaaknummer
- 15/00070
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting. Teruggaafbeschikking. Declaratie. Bewijs dat verzoek ziet op omzetbelasting die op aangifte is voldaan?
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 15/00070
uitspraakdatum: 19 april 2016
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 11 december 2014, nummer AWB 14/167, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 bij beschikking een teruggaaf omzetbelasting verleend van € 802.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de beschikking gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 11 december 2014 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de tussen partijen gewisselde conclusies van re- en dupliek en het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2016 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. [A] en mr. [B] namens de Inspecteur. Belanghebbende is zonder kennisgeving aan het Hof niet ter zitting verschenen. Bij aangetekend verzonden brief van de griffier van het Hof van 17 februari 2016 is belanghebbende uitgenodigd voor de zitting op 6 april 2016 om 13.00 uur te Arnhem. De brief is gericht aan het door belanghebbende opgegeven adres [a-straat] 59, [Z] . Blijkens informatie van PostNL is de brief op 18 februari 2016 te 08.08 uur op genoemd adres aangeboden en is voor ontvangst ervan getekend.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende heeft met dagtekening 1 juni 2007 een declaratie gezonden aan [C] c.s. Fiscaal Management (hierna: [C] ) voor in de periode 2 januari 2003 tot en met 30 juni 2003 verrichte diensten. Op deze factuur is een totaalbedrag van € 32.130 vermeld inclusief € 5.130 omzetbelasting. Op deze factuur is tevens een voorschot van € 4.978,20 vermeld. Onderaan deze factuur staat vermeld:
“Het restant van het voorschot van januari 2007 is verrekend met declaratie nr. 02/207 d.d. 31 oktober 2002 (september 2002).”
[C] heeft op 2 juni 2008 een notitie aan belanghebbende gezonden, waarin onder meer het volgende is vermeld:
“Betreft : Definitieve afrekening [C] c.s.
(…)
Toelichting:
Op 1 juni jl. heeft [C] c.s. een bedrag van € 14.430,50 overgemaakt in verband met de definitieve afrekening van de werkzaamheden die jij als zelfstandige voor [C] c.s. tot en met 30 juni 2003 hebt uitgevoerd. Zoals je weet was [C] c.s. niet eerder in staat om te kunnen komen tot de definitieve afrekening daar [C] c.s. tot dusverre nog nimmer definitief uitsluitsel heeft gekregen in verband met de kosten die [C] c.s. eerstens voor jou heeft betaald ter zake van de kwestie die jij had omtrent de beslaglegging van de eigen woning te [D] . Jij weet verder trouwens ook dat [C] c.s. gedurende die periode uren die jij voor [C] c.s. hebt gemaakt gedeeltelijk heeft moeten afboeken, waardoor [C] c.s. op die wijze al meer dan normaal in acht behoort te worden genomen, dekkingsverlies heeft geleden en dat heeft [C] c.s. voorzichtig begroot op minimaal € 25.000 over/door die jaren heen genomen.
Omwille van het oplossen van deze kwestie, dat ook naar het oordeel van [C] c.s. veels te lang heeft geduurd, heeft [C] c.s. ter finale kwijting een bedrag van € 14.430,50 aan je voldaan.
[C] c.s. een bedrag van € 7.699,50 aan [E] Advocaten voldaan, welk bedrag is verrekend met je vordering. Op 8 januari 2007 heeft [C] c.s.je een voorschot betaald ad €10.000.”
In hoger beroep heeft belanghebbende een kopie overgelegd van een brief van de Ontvanger aan belanghebbende van 7 november 2012 met als bijlage een overzicht uit het systeem van de Ontvanger. In deze brief is onder meer het volgende vermeld:
“Na nieuw speurwerk in de archieven heb ik echter een betaling gevonden van een aanslag omzetbelasting over het jaar 2003 met als aanslagnummer […] ter grootte van € 4.398. Die betaling is afgeboekt op 15 december 2004 en komt uit het door de notaris overgemaakte bedrag van € 21.633,16. Ik zend u hierbij dat archiefstuk.”
Belanghebbende heeft op 29 december 2012 een verzoek om teruggaaf van omzetbelasting ingediend voor een bedrag van € 2.417 wegens gedeeltelijke oninbaarheid van de vordering op [C] . Bij beschikking van 19 juli 2013 is een teruggaaf van € 802 verleend.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is de hoogte van de voor het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 op de voet van artikel 29 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) aan belanghebbende te verlenen teruggaaf.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de teruggaaf tot een te laag bedrag is verleend. [C] heeft een bedrag van € 15.138 onbetaald gelaten, waarin € 2.417 omzetbelasting is begrepen. Belanghebbende is het niet eens met de door [C] in zijn notitie van 2 juni 2008 voorgestelde verrekening vanwege facturen van [E] Advocaten die [C] voor belanghebbende zou hebben voldaan. Uit het overzicht van de Ontvanger blijkt dat voor het in geschil zijnde tijdvak omzetbelasting is betaald.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de teruggaaf in ieder geval niet tot een te laag bedrag is verleend. De naheffingsaanslag die volgens het overzicht van de ontvanger is opgelegd in 2003 en verrekend in 2004, kan niet zien op de voor [C] verrichte werkzaamheden. Volgens belanghebbende zijn er immers geen facturen uitgereikt aan [C] vóór 1 juni 2007. Bovendien heeft belanghebbende het verzoek te laat ingediend. De reeds verleende teruggaaf van € 802 is ten onrechte verleend.
Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan heeft de Inspecteur ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot verlening van een totale teruggaaf van € 2.417.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.