Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-04-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:3320, 15/00206

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-04-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:3320, 15/00206

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
26 april 2016
Datum publicatie
6 mei 2016
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2016:3320
Formele relaties
Zaaknummer
15/00206

Inhoudsindicatie

Vennootschapsbelasting. Fiscale eenheid zustermaatschappijen. Moedermaatschappij in Israël. Verdrag met Israël. Discriminatie?

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 15/00206

uitspraakdatum: 26 april 2016

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] Ltd (voorheen: [A] Ltd), [B] Ltd (voorheen: [C] Ltd), [D] Ltd (voorheen: [E] Ltd), [F] BV (voorheen: [G] BV), [H] BV (voorheen: [I] BV), [J] BV (voorheen: [K] BV) en [L] BV

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 22 januari 2015, nummer AWB 14/2189, in het geding tussen belanghebbenden en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Rotterdam (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Bij beschikking van 3 april 2013 heeft de Inspecteur het verzoek van belanghebbenden om met ingang van 1 januari 2013 de vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) te heffen bij de moedermaatschappij alsof er één belastingplichtige is (fiscale eenheid) afgewezen.

1.2

Op het bezwaarschrift van belanghebbenden heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de beschikking gehandhaafd.

1.3

Belanghebbenden zijn tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 22 januari 2015 ongegrond verklaard.

1.4

Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2015 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord drs. [M] , als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door mr. [N] , alsmede mr. [O] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [P] en mr. [Q] .

1.7

Partijen hebben een pleitnota overgelegd.

1.8

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

[X] Ltd (hierna: [X] Ltd) is 100%-aandeelhouder van zowel [B] Ltd (hierna: [B] Ltd) als [D] Ltd (hierna: [D] Ltd). Deze vennootschappen zijn opgericht naar Israëlisch recht en gevestigd in Israël (hierna ook wel aangeduid als: de Israëlische vennootschappen). Geen van deze vennootschappen heeft een vaste inrichting in Nederland.

2.2

[B] Ltd houdt 99,9% van de aandelen in [F] BV (hierna: [F] BV), 50% van de aandelen [J] BV (hierna: [J] BV) en 0,1% van de aandelen in [H] BV (hierna: [H] BV).

2.3

[D] Ltd houdt 99,9% van de aandelen in [H] BV, 50% van de aandelen [J] BV en 0,1% van de aandelen in [F] BV.

2.4

[F] BV en [H] BV zijn ieder voor 50%-aandeelhouder van [L] BV (hierna: [L] BV).

2.5

[F] BV, [H] BV, [J] BV en [L] BV zijn opgericht naar Nederlands recht en in Nederland gevestigd (hierna ook wel aangeduid als: de Nederlandse vennootschappen dan wel als belanghebbenden).

2.6

De organisatiestructuur van belanghebbenden is schematisch weergegeven als volgt:

2.7

Belanghebbenden hebben de Inspecteur bij brief van 28 maart 2013 (hierna: het verzoek) – onder meer – verzocht om met ingang van 1 januari 2013 de vennootschappen [F] BV, [H] BV, [J] BV en [L] BV te voegen in een fiscale eenheid op grond van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb), en voor zover nodig tezamen met de Israëlische vennootschappen. Bij het verzoek zijn als bijlagen gevoegd een overzicht betreffende de groepsstructuur, de aanvraagformulieren fiscale eenheid en uittreksels van de KvK van belanghebbenden.

2.8

De Inspecteur heeft het verzoek bij beschikking als bedoeld in artikel 15, achtste lid, Wet Vpb, met dagtekening 3 april 2013 afgewezen.

2.9

Belanghebbende heeft tegen die afwijzing bij brief van 10 mei 2013 bij de Inspecteur bezwaar gemaakt, welk bezwaar door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 14 februari 2014 is afgewezen.

2.10

De Rechtbank heeft het tegen die uitspraak gerichte beroep op 22 januari 2015 ongegrond verklaard.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

Primair is in geschil het antwoord op de vraag of de vier in Nederland gevestigde vennootschappen, te weten [F] BV, [H] BV, [J] BV en [L] BV met ingang van 1 januari 2013 tezamen kunnen worden opgenomen in een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting als bedoeld in artikel 15 Wet op de Vennootschapsbelasting 1969, waarbij [J] BV als moedermaatschappij wordt aangemerkt.

3.2

Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord is nog in geschil het antwoord op de vraag of met ingang van 1 januari 2013 een grensoverschrijdende fiscale eenheid kan worden gevormd waarvan alle zeven vennootschappen – de hiervoor bedoelde vier vennootschappen tezamen met de drie Israëlische vennootschappen – deel uitmaken met [X] Ltd als moedermaatschappij. Voor dat geval dienen de zeven vennootschappen als belanghebbenden te worden aangemerkt.

3.3

Belanghebbenden beantwoorden beide vragen bevestigend. De Inspecteur daarentegen beantwoordt beide vragen ontkennend.

3.4

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.5

Belanghebbenden concluderen tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de Inspecteur, terugwijzing van de zaak naar de Inspecteur met de opdracht aan de Inspecteur om met ingang van 1 januari 2013 de verzochte fiscale eenheid toe te staan en [J] BV aan te wijzen als hoofd van de fiscale eenheid.

3.6

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

8 Group regime issues related to paragraph 5 of Article 24

5 Proceskosten

6 Beslissing