Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-05-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:3581, 14/01078
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-05-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:3581, 14/01078
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 10 mei 2016
- Datum publicatie
- 13 mei 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2016:3581
- Zaaknummer
- 14/01078
Inhoudsindicatie
Verzet ongegrond; Betalingsonmacht is voor een rechtspersoon niet een verschoningsgrond voor het niet betalen van het griffierecht.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
Nummer 14/01078
uitspraakdatum: 10 mei 2016
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het verzet van
[X] B.V., gevestigd te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht gedane uitspraak van de derde enkelvoudige belastingkamer van dit Hof van 3 februari 2015 op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, met het nummer AWB LEE 13/1263 van 21 augustus 2014 in het geding tussen belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Groningen (hierna: de Inspecteur).
1 Ontstaan en loop van het geding.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 21 augustus 2014 hoger beroep ingesteld bij een op 6 oktober 2014 ter griffie van het Hof ontvangen beroepschrift.
De griffier heeft belanghebbende bij brief van 28 oktober 2014 en daarna bij aangetekende brief van 26 november 2014 gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht. In laatstgenoemde brief is belanghebbende meegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen 28 dagen dient te zijn bijgeschreven op de in die brief vermelde rekening. De griffier heeft belanghebbende er daarbij op gewezen dat bij niet tijdige betaling het hoger beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
Het verschuldigde griffierecht is niet binnen 28 dagen na 26 november 2014 voldaan.
Het Hof heeft het hoger beroep bij uitspraak van 3 februari 2015 niet-ontvankelijk verklaard omdat het voor het instellen van het hoger beroep verschuldigde griffierecht niet tijdig is betaald.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof verzet aangetekend. Het verzetschrift is ter griffie van het Hof ontvangen op 25 maart 2015.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende is bij brief van 10 februari 2016 uitgenodigd aan het adres van haar directeur [A] , [b-straat] 1E, [Z] voor de mondelinge behandeling van 30 maart 2016 om 10.30 uur te Leeuwarden. Deze brief is blijkens informatie van post.nl op 23 februari 2016 door belanghebbende afgehaald op een locatie van post.nl. Voor de ontvangst is getekend. Aan de Inspecteur is ter kennisneming een afschrift van voormelde uitnodigingsbrief gestuurd. Het verzet is behandeld ter zitting van het Hof van 30 maart 2016. Ter zitting is namens belanghebbende niemand verschenen.
Tot de stukken waarop het Hof bij de beoordeling van het verzet acht slaat, behoren het hogerberoepschrift, de uitspraak waartegen het verzet is gericht, het verzetschrift, de nadien door belanghebbende ingediende stukken en het verweerschrift van de Inspecteur.
Beoordeling van het verzet
De griffier heeft belanghebbende bij brief van 28 oktober 2014 en daarna bij brief van 26 november 2014 gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht. In laatstgenoemde brief is belanghebbende meegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen 28 dagen dient te zijn bijgeschreven op de in die brief vermelde rekening. De griffier heeft belanghebbende er daarbij op gewezen dat bij niet tijdige betaling het hoger beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
Belanghebbende heeft het in rekening gebrachte griffierecht van € 493 niet betaald.
Bij uitspraak van 3 februari 2015 heeft het Hof het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft in verzet aangevoerd dat zij niet in staat was het verschuldigde griffierecht te betalen.
Niet-betaling of niet-tijdige betaling van het verschuldigde griffierecht leidt tot niet-ontvankelijkverklaring van het (hoger) beroep, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het (hoger) beroep in verzuim is geweest, artikel 8:41, zesde lid van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
In het arrest van de Hoge Raad van 28 maart 2014, nr.12/03888, ECLI:NL:HR:699, heeft de Hoge Raad overwogen dat in gevallen waarin de heffing van het ingevolge de wet verschuldigde bedrag aan griffierecht het voor de rechtzoekende onmogelijk, althans uiterst moeilijk, maakt om gebruik te maken van een door de wet opengestelde bestuursrechtelijke rechtsgang, kan worden aangenomen dat de betrokkene met het achterwege laten van betaling van het griffierecht niet in verzuim is, als bedoeld in artikel 8:41, zesde lid van de AWB.
In het arrest van de Hoge Raad van 20 februari 2015, 14/05176, ECLI:NL:HR:2015:354 geeft de Hoge Raad richtlijnen voor de behandeling van een beroep op betalingsonmacht. De richtlijnen zien echter uitsluitend op een geval waarin een natuurlijk persoon een beroep doet op betalingsonmacht en gelden niet voor een rechtspersoon. Hieruit volgt dat het beroep van belanghebbende op betalingsonmacht geen verschoningsgrond kan opleveren voor het niet betalen van het griffierecht.
Voormeld oordeel brengt mee dat belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard in het hoger beroep wegens het niet voldoen van het griffierecht.
Slotsom Op grond van het vorenstaande is het verzet ongegrond.
5 Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
6 Beslissing
Het Hof verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. J. Huiskes, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op 10 mei 2016 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong) |
(J.W. van Knobelsdorff) |
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 11 mei 2016
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.