Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-05-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:3821, 15/00295
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-05-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:3821, 15/00295
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 18 mei 2016
- Datum publicatie
- 23 mei 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2016:3821
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2015:763, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 15/00295
Inhoudsindicatie
Geen opgewekt vertrouwen pseudo-ondernemer omzetbelasting.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer 15/00295
uitspraakdatum: 18 mei 2016
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 19 februari 2015, nummer AWB LEE 13/1436, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Groningen (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 november tot en met 31 december 2006 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd naar een bedrag van € 49.673. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 8.747.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de bestreden naheffingsaanslag en beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 19 februari 2015 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2016 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en mr. [A] , als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [B] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [C] .
De gemachtigde van belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is tot en met het voorjaar van 2013 op huwelijkse voorwaarden gehuwd met mevrouw [D] (hierna te noemen: [D] ). Vanaf november 2008 wonen de ex-echtelieden gescheiden. De echtscheiding is uitgesproken in 2013.
Op 10 november 2006 heeft belanghebbende tezamen met [D] , ieder voor de helft, een bouwkavel aangekocht. Op deze kavel is een woning gebouwd. Sedert 21 februari 2008 waren belanghebbende en [D] woonachtig in de nieuw gebouwde woning aan de [a-straat] 20 te [E] (hierna: de woning).
Belanghebbende heeft de Inspecteur op 19 december 2006 een formulier ‘Opgaaf startende onderneming’ gestuurd. Op het formulier is vermeld onder 1, Gegevens van de onderneming:
”1a Handelsnaam (…) [X]
1b Bedrijfsadres (…) p/a [b-straat] 77 Postcode en plaats [Z]
1c Wat is de startdatum van de onderneming (…) 01-11-2006
1d Wat is het inschrijfnummer van de Kamer van Koophandel n.v.t.
Alleen opgeven als u een nummer heeft
1e Wat is de URL van de onderneming? n.v.t.”.
Onder 3, Gegevens van de ondernemer/medeondernemer(s) is vermeld:
”3a Gegevens van de ondernemer
Naam [X]
Straatnaam en huisnummer p/a [b-straat] 77
Postcode en plaats [Z]
Telefoonnummer [00000]
Sofinummer [00001] ”.
Onder 4, Gegevens van de belastingadviseur of boekhouder zijn de adresgegevens van [F] Accountants te [Z] ingevuld.
Onder 5, “Voorgeschiedenis van de onderneming” is bij de vraag 5a, “Is de onderneming geheel nieuw opgezet?”, aangekruist het antwoord “ja”.
Onder 6, “Aard van de onderneming” is als antwoord op de vraag: “(…) 6a Hoeveel opdrachtgevers of afnemers verwacht u in het eerste jaar te hebben? vermeld: “1”
Verder is bij vraag “6b Wat zijn de activiteiten van de onderneming? (…)” geantwoord: “verhuur van een onroerende zaak”.
De vragen 2, Rechtsvorm van de onderneming, 7, Gegevens voor de inkomstenbelasting, 9, Personeel en 10, Stukken bijvoegen, zijn doorgehaald. Het formulier is niet ondertekend.
Bij brief van 30 januari 2007 schreef de Inspecteur aan belanghebbende:
“Hierbij deel ik u mede dat ik aan de hand van de beschikbare gegevens heb beoordeeld voor welke belastingen u in de administratie wordt opgenomen. Dit is een voorlopig oordeel. Bij later onderzoek kan blijken of er wel of geen sprake is van ondernemerschap voor de omzetbelasting/inkomstenbelasting of inhoudingsplicht voor de loonbelasting. (…)”
Belanghebbende heeft in zijn aangifte in de omzetbelasting, gedagtekend op 8 februari 2007, over het tijdvak 1 november 2006 tot en met 31 december 2006, aftrek van voorbelasting geclaimd tot een bedrag van € 122.237 onder vermelding van omzetbelastingnummer [00001] .B04. Tot de gedingstukken behoort een specificatie van de geclaimde voorbelasting:
“ Aangifte omzetbelasting
De heer [X] , [00001] .B04
Periode 1 november 2006 tot en met 31 december 2006
Voorbelasting
Factuur omschrijving Datum Bedrag in €
Notaris Mr. [G] 31-10-2006 49.469
[H] 21-12-2006 60.672
[H] 7-8-2006 1.876
[H] 31-12-2006 5.588
[I] 27-12-2006 4.631
Totaal over deze periode 122.237 ”
Naar aanleiding van de hiervoor - onder 2.5 - bedoelde aangifte heeft de Inspecteur per brief van 20 februari 2007 om een toelichting gevraagd. De toenmalige gemachtigde van belanghebbende heeft daarop bij brief van 7 maart 2007 onder andere als volgt gereageerd:
“Belanghebbende laat op dit moment een woning bouwen. Een deel van de woning zal daarbij worden gebruikt als kantoor voor werkzaamheden die belanghebbende verricht in de hoedanigheid van directeur grootaandeelhouder voor bepaalde besloten vennootschappen. De gehele woning rekent hij – voor de BTW – tot zijn bedrijfsvermogen. In verband daarmee trekt hij de omzetbelasting op de bouw van de woning volledig af, waarbij het factuurstelsel wordt gehanteerd. De facturen die ten grondslag liggen aan de ingediende aangifte omzetbelasting hebben wij als bijlagen ingesloten. Wij verzoeken u het recht op teruggaaf toe te kennen en over te maken op het door belanghebbende aangegeven rekeningnummer. (…)”.
Bij brief van 20 maart 2007 deelde de Inspecteur aan belanghebbende mee dat hij de aftrek van voorbelasting weigert op grond van artikel 35a van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB 1968). De Inspecteur gebruikt onder andere de volgende motivering:
“1. De pro-formafactuur van [I] is gericht aan [J] B.V. 2. De nota van de Notaris, betreft een voorlopige afrekening. (geen factuur voor de BTW).
De facturen van [H] zijn onjuist, artikel 12,3 van de Wet op de Omzetbelasting geeft aan dat voor de in dit artikel genoemde prestaties die in Nederland worden verricht, de omzetbelasting van de afnemer wordt geheven als: de leverancier niet in Nederland woont of is gevestigd en evenmin in Nederland een vaste inrichting heeft van waaruit de levering of dienst is verricht; en de afnemer een ondernemer is die in Nederland woont of is gevestigd.
De voorbelasting op de aangifte wordt teruggebracht naar nihil.”
Bij brief van 4 april 2007 heeft de toenmalige gemachtigde van belanghebbende hierop gereageerd, met het verzoek de hiervoor – onder 2.6 – bedoelde beslissing te herzien en het terug te vorderen bedrag aan omzetbelasting te stellen op een bedrag van € 117.606.
Belanghebbende is directeur en enig aandeelhouder van [K] B.V., welke vennootschap op haar beurt enig aandeelhouder is van [L] B.V., [M] B.V. en [N] B.V. Op 29 maart 2007 heeft de toenmalige gemachtigde van belanghebbende een verzoek ingediend om belanghebbende op te nemen in de fiscale eenheid Fiscale eenheid [K] B.V., [M] B.V. c.s. Bij beschikking van 31 juli 2007 heeft de Inspecteur belanghebbendes verzoek ingewilligd. De datum van ingang van de fiscale eenheid is 1 januari 2007. Het omzetbelastingnummer van de fiscale eenheid luidt [00002] .B01. De fiscale eenheid voor de heffing van omzetbelasting bestaat vanaf dat moment uit:
[X] , omzetbelastingnummer [00001] .B01
[L] B.V., omzetbelastingnummer [00003] .B01
[K] B.V., omzetbelastingnummer [00004] .B01
[M] B.V., omzetbelastingnummer [00005] .B01
[N] B.V., omzetbelastingnummer [00006] .B01.
Bij beschikking van 17 augustus 2007 heeft de Inspecteur een teruggaaf verleend ten bedrage van € 49.673 met aanslagnummer [00001] .B.04.6502. De tekst op de teruggaafbeschikking luidt onder meer:
“U heeft bij de Belastingdienst een verzoek om teruggaaf van omzetbelasting ingediend op grond van artikel 17 van de Wet op de omzetbelasting 1968 over 1 november 2006 t/m 31 december 2006. De inspecteur komt aan het verzoek tegemoet. U heeft recht op teruggaaf van belasting. Het te verrekenen of terug te geven bedrag staat vermeld als eindbedrag in de rechterkolom. Het te verrekenen of terug te geven bedrag kan na controle alsnog door de inspecteur worden gecorrigeerd. (…)”.
Tot de gedingstukken behoort een rapport van 31 mei 2011 van een boekenonderzoek gehouden bij belanghebbende. Onder het hoofd: “Beperkingen boekenonderzoek” is vermeld:
“Het onderzoek is beperkt tot de beoordeling van de verschuldigdheid omzetbelasting inzake privé-gebruik eigen woning na eerste ingebruikname van de onroerende zaak d.d. 1 december 2007.”
Onder het hoofd: “Uitbreiding onderzoek” is onder meer vermeld:
“In afwijking van mijn aankondiging heb ik het onderzoek uitgebreid met de volgende elementen:
- belastingplicht voor de omzetbelasting;
- vermogensetikettering eigen woning inclusief ondergrond;
- deelname fiscale eenheid omzetbelasting.”
Onder 3.1 Ondernemerschap omzetbelasting is vermeld:
“Ondernemer voor de omzetbelasting is een ieder die zelfstandig een economische activiteit verricht ( een bedrijf of een beroep uitoefent). Op 19 december 2006 heeft de heer [X] zich als ondernemer voor de omzetbelasting aangemeld bij de Belastingdienst. In het opgaafformulier “startende onderneming” vermeldt hij als economische activiteit “verhuur van een onroerende zaak”. Op grond van de verstrekte informatie wordt de heer [X] geregistreerd als omzetbelastingplichtige ondernemer ingevolge artikel 7, lid 2, letter b van de Wet omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet). Noch de heer [X] , noch zijn adviseur heeft aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een belaste activiteit c.q. van ondernemerschap voor de omzetbelasting. Uit de mij ter beschikking staande gegevens en de gevoerde correspondentie komt niet naar voren dat er voor de verhuur van een onroerende zaak een vergoeding is ontvangen. Evenmin heeft de heer [X] of de adviseur een huurcontract en de bankafschriften van de ontvangen huur overgelegd. In een brief van 1 december 2010 heeft de huidige adviseur bevestigd, dat er geen sprake is van verhuur aan iemand of entiteit. Ik stel daarom vast dat de heer [X] geen belaste prestaties in het economisch verkeer (economische activiteit) heeft verricht. Het ondernemerschap van de heer [X] wordt onvoldoende door objectieve gegevens ondersteund. Ik oordeel derhalve dat de heer [X] ten onrechte is geregistreerd als ondernemer voor de omzetbelasting. Ik zal daarom zijn registratie als ondernemer voor de omzetbelasting per omgaande beëindigen.”
De door de Inspecteur in het rapport vermelde constateringen leidden tot de onderhavige naheffingsaanslag. De Inspecteur heeft onder 3.7 van het rapport vermeld:
“De heer [X] verzorgt in samenwerking met een financial controller van de B.V. de aangiften omzetbelasting. Voor de betaalde omzetbelasting ad. € 49.673 inzake de aankoop van het bouwterrein heeft de voormalige adviseur van de heer [X] over het tijdvak 1 november 2006 t/m 31 december 2006 een eerste aangifte omzetbelasting ingediend. Deze aangifte betreft een verzoek om teruggaaf omzetbelasting. De in vooraftrek genomen omzetbelasting ad. € 49.673 is bij beschikking verleend. De in aftrek genomen omzetbelasting wordt middels een naheffing teruggevorderd.
Naheffing 2006 € 49.673”.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende op grond van artikel 20, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), een naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1 november 2006 tot en met 31 december 2006 opgelegd, met aanslagnummer [00001] .F.04.6501, dat is ontleend aan het hiervoor – onder 2.9 – vermelde omzetbelastingnummer van belanghebbende, naar een bedrag van € 49.673.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of de Inspecteur terecht en naar het juiste bedrag aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting voor het tijdvak 1 november 2006 tot en met 31 december 2006 heeft opgelegd.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vernietiging van de bestreden naheffingsaanslag en beschikking heffingsrente.
De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vraag bevestigend, en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.