Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-05-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:4088, 15/01239 en 15/01240
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-05-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:4088, 15/01239 en 15/01240
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 18 mei 2016
- Datum publicatie
- 3 juni 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2016:4088
- Zaaknummer
- 15/01239 en 15/01240
Inhoudsindicatie
Motorrijtuigenbelasting. Oldtimervrijstelling van toepassing?
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 15/01239 en 15/01240
uitspraakdatum: 18 mei 2016
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraken van de rechtbank Gelderland van 4 augustus 2015, nummers AWB 14/3674 en 14/4466, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie Apeldoorn (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft op 27 februari 2014 een bedrag van € 118 (eerste termijnbetaling) aan motorrijtuigenbelasting voldaan voor het motorrijtuig met het kenteken [YY-00-YY] .
Belanghebbende heeft tegen de betaling bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij uitspraak van 22 april 2014 het bezwaar afgewezen.
Belanghebbende heeft op 14 april 2014 een bedrag van € 120 aan motorrijtuigenbelasting voldaan voor het motorrijtuig met het kenteken [00-YY-00] .
Belanghebbende heeft tegen de betaling bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij uitspraak van 25 juni 2014 het bezwaar afgewezen.
Belanghebbende is tegen beide uitspraken tijdig in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft de beroepen bij afzonderlijke uitspraken van 4 augustus 2015 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank in één geschrift hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2016 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, tot bijstand vergezeld door mr. [A] alsmede [B] en [C] namens de Inspecteur.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is blijkens een inschrijving in het kentekenregister vanaf 28 maart 1991 houder van een motorrijtuig van het merk en type Ford Granada 2.3 met kenteken [YY-00-YY] (hierna, waar nodig, ook aangeduid als Auto 1). De datum van eerste toelating is 17 mei 1983. Het kentekenbewijs deel 1 is afgegeven op 17 mei 1983. Auto 1 rijdt op LPG.
Belanghebbende is blijkens een inschrijving in het kentekenregister vanaf 10 maart 2012 tevens houder van een motorrijtuig van het merk en type Ford Granada 2000 L met kenteken [00-YY-00] (hierna, waar nodig, ook aangeduid als Auto 2). De datum van eerste toelating is 5 maart 1976. Het kentekenbewijs deel 1A is afgegeven op 12 mei 2011. Auto 2 rijdt op benzine. Voor deze auto heeft de Inspecteur aan belanghebbende een ‘Vrijstellingsbeschikking Motorrijtuigenbelasting Vrijstelling 25 jaar en ouder’ uitgereikt, gedagtekend 29 maart 2012. In deze beschikking is vermeld: “Met ingang van 10 maart 2012 verleen ik u daarom vrijstelling van de motorrijtuigenbelasting”.
Beide auto’s waren op 31 december 2011 ten minste 25 jaar oud zodat belanghebbende, op grond van artikel 72, eerste lid, aanhef en onderdeel b juncto het vierde lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet MRB) in de tekst zoals die in 2013 luidde, voor de beide auto’s vrijstelling van motorrijtuigenbelasting heeft genoten.
Belanghebbende heeft in december 2013 in verband met het houden van de beide auto’s een informatiebrief van de Belastingdienst ontvangen, waarin is meegedeeld dat de vrijstelling van motorrijtuigenbelasting voor oldtimers per 1 januari 2014 zal wijzigen en dat belanghebbende vanaf die datum weer motorijtuigenbelasting voor de auto’s zal moeten betalen.
Op 17 december 2013 heeft de Eerste Kamer van de Staten-Generaal ingestemd met een wijziging van de Wet MRB per 1 januari 2014 betreffende de vrijstelling voor oldtimers.
Het tarief van de motorrijtuigenbelasting bedraagt op 1 januari 2014 voor Auto 1 die op LPG rijdt, € 354 per tijdvak van drie maanden. Omdat belanghebbende automatisch betaalt is op 27 februari 2014 een derde van dit bedrag ofwel € 118 voor het tijdvak van 17 februari 2014 tot en met 16 mei 2014 van zijn rekening afgeschreven voor Auto 1.
Na ontvangst van de rekening motorrijtuigenbelasting van 29 maart 2014 heeft belanghebbende op 14 april 2014 een bedrag van € 120 aan motorrijtuigenbelasting betaald voor Auto 2 die op benzine rijdt. Op de rekening is – onder meer – vermeld:
“ Periode
2014
Als u het hiernaast vermelde bedrag aan belasting tijdig betaalt, is voor genoemd motorrijtuig de overgangsregeling voor oldtimers voor bovengenoemd jaar van toepassing. Het bedrag is een kwart van de regulier verschuldigde belasting.”
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of belanghebbende voor de auto’s recht heeft op vrijstelling van motorrijtuigenbelasting. Het geschil spitst zich in hoger beroep – samengevat – toe op de volgende vragen:
Is in dit geval, bij belastingheffing na het vervallen van een vrijstelling, voldaan aan het grondwettelijke vereiste van belastingheffing bij of krachtens een wet in formele zin.
Zijn de vrijstellingen voor de auto’s op zodanige wijze verleend dat deze slechts kunnen worden ingetrokken bij beschikkingen die gebaseerd zijn op de wet.
Zijn vrijstellingen, die bij beschikking zijn verleend, aan te merken als een (zelfstandig) eigendom in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: artikel 1 EP). Is in dit geval de heffing van motorrijtuigenbelasting na het vervallen van de vrijstelling in strijd met artikel 1 EP.
Zijn de uitspraken op bezwaar gedaan in strijd met het motiveringsbeginsel en daarmee in strijd met het verdedigingsbeginsel omdat belanghebbende zich, bij een onvoldoende motivering, niet optimaal kan verweren.
Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag ontkennend en de overige vragen bevestigend. Hij stelt – samengevat en zakelijk weergegeven – dat het steeds de bedoeling van de wetgever is geweest de vrijstelling bij beschikking te verlenen en dat de vrijstelling blijft gelden voor alle tijdvakken na de verlening van de vrijstelling zolang de auto niet van houder wisselt. Het intrekken van de vrijstelling moet op één lijn worden gesteld met het heffen van belasting hetgeen, gelet op artikel 104 van de Grondwet, slechts bij wet in formele zin kan geschieden. Aan deze eis is niet voldaan omdat de Wet MRB niet voorziet in de intrekking van de onderhavige vrijstellingsbeschikkingen. Nu de vrijstellingen niet bij beschikkingen zijn ingetrokken, zijn zij ook in 2014 nog steeds geldig. De met ingang van 1 januari 2014 in artikel 72 van de Wet MRB gewijzigde leeftijdsgrens is derhalve niet relevant voor de onderhavige auto’s. Belanghebbende stelt voorts dat de verleende vrijstellingen moeten worden aangemerkt als eigendom in de zin van artikel 1 EP en dat het vervallen van de vrijstellingen en daarmee de heffing van motorrijtuigenbelasting strijdig is met dat artikel. Belanghebbende stelt tot slot dat hij door het niet naleven van het motiveringsbeginsel in zijn belangen is geschaad omdat hij zich niet effectief heeft kunnen verweren. Bij schending van dit beginsel kan de rechter bepalen dat het betaalde griffierecht aan hem wordt vergoed.
De Inspecteur stelt – eveneens samengevat en zakelijk weergegeven – dat de onderhavige vrijstellingen, naar de bedoeling van de wetgever, met ingang van 1 januari 2014 zijn komen te vervallen. Voor bepaalde auto’s, ouder dan 25 jaar doch jonger dan 40 jaar, is een overgangsregeling in de Wet MRB opgenomen. Na het vervallen van de vrijstellingen wordt de belasting weer geheven op grond van de Wet MRB. Een afzonderlijke wettelijke bepaling is daarvoor niet noodzakelijk. De heffing van motorrijtuigenbelasting is niet in strijd met artikel 1 EP. Schending van het motiveringsbeginsel leidt niet noodzakelijkerwijze tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar. De Inspecteur beroept zich op het Besluit proceskosten bestuursrecht en stelt dat hem niet is gebleken van beroepsmatig door een derde aan belanghebbende verleende rechtsbijstand.
Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en die van de Inspecteur, tot teruggaaf van de door hem betaalde belasting en tot toekenning van een vergoeding van – in elk geval – het door hem betaalde griffierecht.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.